Carel ter Linden, ooit geliefd en gerespecteerd predikant van de Haagse Kloosterkerk, gelooft niet meer in een persoonlijke God. God is bij hem geëvolueerd tot een ethisch appel, een “innerlijk ervaren, beslissend appèl tot verantwoordelijk mens zijn”. Een paar jaar geleden beschreef hij deze omslag in zijn geloof. Sommigen ervoeren het als een bevrijding. Voor anderen was het een koude douche.

Zou jongere broer Nico (verder Ter Linden), ooit predikant van de Amsterdamse Westerkerk, ook gerespecteerd, ook geliefd, aan zijn Haagse broer gedacht hebben toen hij schreef dat “geloven op een hoog abstractieniveau” hem niet gegeven is en dat hij zich God daarom “onbekommerd als een persoon voorstelt”? Ter Linden schrijft dat in een onlangs verschenen boekje waarin hij mijmert over wat is gebleven van zijn geloof. Ook zijn geloof is, net als dat van broer, anders geworden. Ook bij hem is God verschoven. Zij het niet richting abstractie, zoals bij broer Carel. Maar richting Israël.

Meer en meer heeft hij oog gekregen voor de rol die God als bevrijder speelt in de verhalen van Israël. God bevrijdt van afgoden. Toen, in het land Kanaän. Nu, in ons eigen “platland”. De kerk, voor Ter Linden een vertelgemeenscha waarin het draait om verhalen van bevrijding, zou moeten voorgaan op het pad naar de vrijheid. Helaas komt daar niet veel van terecht. Ter Linden is voorzichtig in zijn kritiek op de kerk, maar ervaart er wel een gebrek aan diepgang. Aan kennis ook. Kennis van vooral het Hebreeuws als de taal om God te verstaan. En misschien ook aan liefde. Liefde voor de verhalen. En liefde voor de mensen voor wie de verhalen bestemd zijn.

Het heeft even geduurd, schrijft Ter Linden, voordat het tot hem doordrong dat God voor alles de bevrijder is. Ik herken dat. Ook ik heb God indertijd geleidelijk aan ontdekt als een vrijheid brengende tegenkracht. Als een God die was te vinden in bevrijdingsbewegingen. In Afrika. In Latijns Amerika. Maar ook in het eigen bestaan, voor wie zich losmaakte van oude structuren en opstond tot een bevrijd leven. Amerikaanse theologen als Paul van Buuren (The secular meaning of the Gospel) en Harvey Cox gingen voor op dat pad. Net als Duitse theologen als Jürgen Moltmann (Die erste  reigelässenen der Schöpfung), Helmut Gollwitzer en Rudolf Bultmann.

De ontdekking van God als Bevrijder paste bij de tijd waarin Ter Linden en ik die ontdekking deden. Het waren de jaren zestig van de vorige eeuw. We dronken de religieuze variant in van de oproep tot vrijheid die toen overal te horen was. Maar het is wel een ontdekking van toen. Van die tijd. Een tijd waarin er nog heel wat te bevrijden viel. Waarin oude vaak nog vooroorlogse structuren de dienst uit maakten. Politiek, ethisch, kerkelijk. Nu, een halve eeuw later is dat verleden tijd. Het werk is gedaan. Er heeft een massale ontvoogding plaats gevonden.

Er spelen andere vragen. “Alles Ständiges und Stehende verdampft, alles Heilige wird entweiht” (Alles wat duurt, alles wat staat verdampt, al het heilige wordt ontwijd) , schrijven Marx en Engels in het Manifest van de Communistische Partij van 1848. Marx en Engels hebben het toen goed gezien. Het kapitalisme bracht, en brengt nog, grote verdamping. Bevrijd, los gemaakt is er genoeg. Maar is er nog binding? Is er nog gemeenschap? Is er nog verantwoordelijkheid voor de publieke zaak? Wat telt nog, behalve eigenbelang? Wat telt nog, behalve geld?

Geloven in deze tijd is nadenken over God in een tijd van verdamping. Dat betekent dat God andere accenten krijgt dan een halve eeuw geleden toen Hij ons voor ging op het pad van bevrijding. Hoe ik die andere accenten zie, kan ik het best vertellen aan de hand van een Midrash verhaal over de zonen van Jacob die terugkeren uit Egypte en hun oude vader Jacob, die al tweeëntwintig jaar rouwt om zijn zoon Jozef, moeten vertellen dat Jozef nog leeft. Ze zijn bang dat zijn hart het begeeft als ze hem dat zo rechtstreeks vertellen. De oplossing wordt gevonden door een lied dat gezongen wordt door de dochter van Aser, een van Jacobs zonen. Ze heet Serah. Ze wacht tot Jacob bidt en als hij zo staat voor zijn God, zingt ze hem toe : “Jozef leeft, in Egypte, twee zonen zijn hem geboren, Manasse en Efraïm.” Een lied hoeft niet waar te zijn. Zo bereidt het meisje haar grootvader voor op de waarheid. Zonder dat zijn hart breekt.

Is er toch nog iets dat heilig is en niet ontwijd wordt, dat overeind blijft in de verdamping? Soms is er iets van een mogelijkheid. Een vergezicht. Opgeroepen door een gedicht. Door muziek, een lied. Door zo’n prachtig verhaal uit de Bijbel of de Midrash. Het hoeft niet waar te zijn. Sterker nog, het is niet waar volgend de regels van de rationaliteit. Het waait ons toe. Het overkomt ons. Als een mystieke ervaring waarin Gods aanwezigheid wordt ervaren. Zoals je het parfum ruikt van iemand die juist voorbij gegaan is.

Nico ter Linden, En dan nog dit. Wandelen met God. Uitgeverij Balans.