jewsandwords

Ik denk veel over religie de laatste tijd. Zo velen hebben religie de deur uit gedaan. Ik niet. Maar wat hebben ze de deur uit gedaan? En wat heb ik gehouden? Een bepaalde, christelijke visie op leven en dood? Een pakket geloofsartikelen? De gewoonte om op zondagmorgen naar de kerk te gaan? Verbondenheid met medegelovigen? Hoewel hun situatie heel anders is dan de mijne, heeft het boek dat de Israëlische schrijver Amos Oz samen met zijn dochter Fania Oz-Salzberger schreef over joods zijn mij behoorlijk geholpen in mijn denken over die vragen.

Aan het begin van hun boek stellen Amos en Fania zich aan de lezer voor als seculier joodse Israëli’s met hebreeuws als moedertaal. Hun hele leven lezen ze al hebreeuwse en niet-hebreeuwse joodse teksten. Toch zit er geen splinter aan religiositeit in hun lijf. Ze geloven niet in God. Bovendien leven ze in een cultureel klimaat waarin het citeren van bijbelteksten, het verwijzen naar de uitleg in Midrash en Talmoed, en zelfs interesse in het joods verleden meer en meer geclaimd worden door de orthodoxie. En daardoor meer en meer politiek gemotiveerd. Op zijn best iets van vroeger, op zijn slechtst een teken van nationalisme, eigenwaan en triomfalisme. Als reactie op dat claimen door de orthodoxie, distantieert de seculier liberale stroming, waar zij zich toe rekenen, zich steeds meer van “typisch joods”. Met als gevolg dat “joods” steeds meer gaat samenvallen “orthodox”. Niet heel verschillend met de situatie in ons land waarin “christelijk” steeds meer gelijkgesteld wordt met “streng christelijk”.

Vader en dochter Oz verzetten zich tegen die distantiëring. Ze weten dat het Westers secularisme de bijbel beschouwt als een achterlijk boek en de christelijke traditie als “hoogstens iets van het verleden” heeft afgeschreven. Het Joods secularisme daarentegen moet volgens hen de Hebreeuwse bijbel onveranderd omarmen als een schitterende schepping van de menselijke geest. Voor honderd procent de moeite waard als leidraad bij het zoeken naar antwoorden op levensvragen. Zoeken vinden ze trouwens belangrijker dan de antwoorden.. Antwoorden kunnen weliswaar zorgen voor een gerust hart, maar je levert je vrijheid er voor in. Antwoorden zijn vaak valkuilen, schrijven ze.

Ergens tussen de terugkeer uit Babylonische ballingschap in de zesde eeuw voor Christus en de verwoesting van de tweede tempel door de Romeinen in het jaar Zeventig van de christelijke jaartelling heeft het Boek, de Hebreeuwse bijbel, in het joodse denken een centrale plaats gekregen. Jood zijn is sinds die tijd verbonden met de woorden van het Boek. Al heel jong leren joodse jongens en meisjes de letters van het hebreeuwse alfabet, oefenen ze in hardop voorlezen, studeren ze de uitleg in Midrash en Talmoed. Joodse continuïteit zit niet in bloedlijnen of chromosomen. Niet in God of in Gods leiding van Israël door de eeuwen heen. Nee, de continuïteit zit in het Boek, in woorden. Woorden die één voor één bestudeerd, op de tong geproefd worden. God is één van die woorden. Niet meer en niet minder. Aldus Amoz en Fania Oz.

Op het omslag van het boek staat een foto van twee stoelen. Een grote en een kleine. De grote voor de vader. De kleine voor het kind. Naast elkaar. Met op de leuning van de grote stoel een opengeslagen boek. Studeren op het Woord. Kern van de relatie tussen een joodse vader en zijn kind, is dat de vader de kennis van het Woord overdraagt. Zoals een leraar zijn kennis overdraagt op een leerling. De familieband is een band van het Woord.

Joden, zeggen vader en dochter Oz, zijn mensen die aan de oever van de rivier staan en stroomopwaarts kijken. Naar waar de rivier vandaan komt. Naar waar de rivier al geweest is. Door daar naar te kijken, door te kijken naar het verleden, proberen ze te begrijpen hoe te sturen in het stroomgebied stroomafwaarts. In de toekomst die ze nog niet kennen. Ze vergelijken het menselijk leven met zijn onvoorspelbare toekomst met het rijden in een auto met een voorruit van matglas met achteruitkijkspiegels om iets van oriëntatie te hebben. Om woorden en om kinderen.. Daar draait het om. Bij seculiere niet anders dan bij religieuze joden. Samen zoeken naar de Wet, naar wat goed is in het leven. Bij die zoektocht geholpen door een onafzienbare rij voorgangers die net zo zochten, uitlegden, vonden. Altijd is het op die manier gegaan. Al in de bijbel zelf. Ze noemen het verhaal van de dochters van Selofchad. Ik kende het niet. Ik denk omdat in mijn traditie de bijbel meer wordt gelezen met oog op antwoorden dan om te helpen bij vragen. Het staat in het bijbelboek Numeri hoofdstuk 27 en speelt zich af als bij de in bezitname van het beloofde land alle manlijke leden van de families die veertig jaar door de woestijn getrokken zijn een stuk grond krijgen. Bij die verdeling wordt de familie van Selofchad uit de stam van Manasse overgeslagen, want Selofchad, die in de woestijn gestorven is, liet ‘slechts’ vijf dochters na. Die vijf, Machla, Noa, Chogla, Milka en Tirsa, accepteerden die discriminatie niet en protesteren bij Mozes, de priester Eleazar, de leiders en het hele volk. Waarom zouden zij als Selofchads nakomelingen geen stuk grond krijgen terwijl hun vader wel de hele tocht door de woestijn had meegemaakt? Mozes, die er ook niet uit komt, legt de zaak voor aan God. En God gaat om. “De dochters van Selofchad hebben gelijk”, zegt hij tegen Mozes en voegt daaraan toe: “ En zeg tegen de Israëlieten : Wanneer iemand sterft zonder zoon, moet zijn bezit overgaan op zijn dochter.” Zo is meteen het erfrecht geregeld door God die in dit verhaal optreedt als wetgever tegenover het volk Israël dat je in dit verband kunt beschrijven als een jurisprudentie producerende gemeenschap. Of als een politieke en wettelijke beschaving. En dat is wat anders dan een volk met dezelfde religie. In het verhaal van Numeri 27 gaat het om een kwestie van erfrecht. Er zijn ook andere kwesties om je het hoofd over te breken. Over wat betekenisvol leven is, bijvoorbeeld. Of over hoe  verdriet te boven gekomen kan worden. Of, nu al die vluchtelingen er zijn, om de vraag hoever ik me het lot van anderen moet aantrekken. Al die vragen hebben te maken met die diepste vraag wie ik uiteindelijk zelf ben.

Bij hun zoeken naar antwoord op die vragen laten Amoz en Fania Oz zich helpen door hun traditie. Door de woorden. In de Hebreeuwse bijbel. In Midrash en Talmoed. Ik herken hun vragen. Hun aanpak stelt me voor de vraag in hoeverre mijn, christelijke, traditie mij helpt bij het zoeken naar de antwoorden op mijn vragen. Soms lijkt het of ik me van mijn traditie moet ontdoen omdat ze me voor de voeten loopt met antwoorden nog voor ik de vraag goed en wel geformuleerd heb. Hoewel hun orthodoxie daar waarschijnlijk anders over denkt, is de joodse traditie zoals Amoz Os en zijn dochter die lezen, minder stellig.

Zoekend, tastend zoeken ze erin hun weg. Het is de traditie van de dochters van Selofchad, maar ook van helden als Mozes en David, en van een God, die soms net zo op zoek is als wij. Een weg met markeringen op een zoektocht zonder einde. Religieus of niet religieus Amoz en Fania Oz voelen zich deel van een Volk. Het Volk van Israël, dat zijn bestaan dankt aan een Boek, aan woorden. Bij mij ligt dat anders. Als ik me verbonden voel, is dat omdat ik me herken in de vragen die in mijn traditie gesteld zijn en de antwoorden die daar al zoekend op geformuleerd werden. Zo kan er een gevoel van verwantschap ontstaan. Kán. In de loop van de jaren ben ik voorzichtiger met die verwantschap geworden. Zo vaak leidt groepsvorming tot claimgedrag. Claims op waarheid. Claims op hoe het moet. Alsof eeuwigheid in beheer gegeven is. Als ik dat laatste merk, stap ik op, ga alleen verder en kijk: mijn traditie gaat met me mee. Minder concreet dan een Boek. Meer als een wolk in de woestijn.

Amos Oz and Fania Oz-Salzberger, jewsandwords.

Yale University Press