Het denken blijft doorgaan

Maand: juli 2013

Komt geloven neer op ethisch handelen?

Image

De man leeft niet meer, maar ds. Carel ter Linden ziet hem nog zo voor zich. Het was tijdens een groothuisbezoek en ze spraken over het geloof. De man was een trouwe kerkganger. Maar geloven? “Ik geloof niet in een diepere zin van het leven”, zei hij. “Waarom is alles zoals het is? Ik weet het niet. Maar ik wil wel een zin aan mijn leven geven.”
In de loop van de jaren is Ter Linden (1933), vroeger dominee van de Haagse Kloosterkerk en bekend als predikant bij koninklijke plechtigheden, zich steeds meer in deze man gaan herkennen. De gedachte dat in deze wereld een zin zit ingebakken en dat dat Gods werk is, heeft hij geleidelijk aan laten varen. De wereld is een raadsel.
Kop noch staart dus? Nou, dat ook weer niet helemaal. We gedragen ons in elk geval niet zo. Iedere dag staan we op, poetsen onze tanden. Gaan op pad. Dat doen we niet willekeurig. We volgen bepaalde spelregels, hanteren bepaalde waarden. Die waarden zijn niet kant en klaar uit de lucht gevallen. We hebben ze met vallen en opstaan moeten leren. Vanuit een diep geworteld besef dat we niet alleen op de wereld zijn. Dat we anderen moeten helpen. Al was het maar om, als de nood aan de man komt, zelf ook geholpen te worden. Het zijn elementaire leefregels, zo zeer met leven en samenleven verbonden, dat, schrijft Ter Linden, “ men ze ging zien als in wezen door God zelf met dit leven ‘gegeven’”.
Met dat ‘men’ doelt hij op het oude Israël, het volk van de door God gegeven Tien Geboden. Al moet je dat ‘gegeven’ niet letterlijk nemen. Daarom zet hij het tussen aanhalingstekens. Van buitenaf doorgegeven werd er namelijk niks. Van binnenuit ontdekt des te meer. De Tien Geboden zijn niet meer, maar ook niet minder, dan elementaire in het leven ingebakken regels.
Zorg voor kinderen, is zo’n regel. Trouw aan mensen, een andere. Zoeken van recht en tegengaan van onrecht, een derde. Ter Linden noemt ze essentieel, want ze maken het bestaan mogelijk. Voor kennis van deze regels put hij niet uit eigen inzicht, maar uit “de wijsheid van het oude Israël…”. “Dat is”, schrijft hij, “wat ik geloof: dat het oude Israël …..vanuit een zeldzame intuïtie gezien heeft waarop het in dit leven aankomt.’ De mens leeft om het Essentiële, de met het leven zelf verbonden leefregels, het Geheim van het bestaan, God te ontdekken en zo zelf zin te geven aan zijn leven.
Ter Linden gelooft niet meer in een persoonlijke God. Moeilijk, spannend ook, voor een predikant die zijn leven lang over God gepreekt en met God getroost heeft. Maar net als het lijkt of hij God definitief reduceert tot een stel essentiële leefregels, doet hij een stap terug. Het ‘Geheim van het bestaan’ doet iets persoonlijks. Het zoekt contact met ons. Als een appèl. ‘God’ is een “innerlijk ervaren, beslissend appèl tot verantwoordelijk mens zijn”. In mijn ogen, aldus Ter Linden, is God, zoals Israël dat begrepen heeft, ethisch van karakter. Dus geloof gaat op in ethiek?
Nee, dat ook weer niet. Er is namelijk een levenshouding denkbaar die boven de moraal uitgaat. Iemand kan in toewijding aan een zaak zijn eigen belangen, zijn persoonlijk leven, zelfs de ethiek op het spel zetten. Kijk naar Bonhoeffer, naar de Zuid-Afrikaanse dominee Beyers Naudé. Zij kozen tegen de ethiek van hun eigen omgeving. Ze ervoeren Gods geest als een geestelijke kracht.
Persoonlijk denk ik niet dat ‘geloof’ staat of valt met een persoonlijke God. Zo betwijfel ik of de grote mystici geloofden in een persoonlijke God. Essentieel voor geloof lijkt me eerder dat er iets van buitenaf, God, een Geest, een mogelijkheid, een oplichten van het bestaan, op ons toe komt. Zo’n geloof hangt samen met gevoel. Meer dan met de daad. Het gevoel van de zachte koelte, die de profeet Elia ervoer op de berg Horeb: de koelte kwam op van buiten, maar werd van binnen uit ervaren.
Ter Lindens verbinding van geloof met wil en ethiek geeft zijn boek iets rationalistisch. De mens moet het allemaal van binnen uit zelf ontdekken. Met aan de randen toch nog iets van mysterie. Een goddelijk appèl. Maar wat dat is – is het meer dan alleen een startknop? – blijft in de lucht hangen. Beetje dubbelzinnig. Erg? Wel nee. Het boek leeft. Je voelt de worsteling. Het klopt niet allemaal, het kán ook niet kloppen. Ter Linden wil het geloof niet kwijt. Maar zijn redelijkheid ook niet. Ik zou niet kiezen als ik hem was, want dan legt het geloof het altijd af tegen het verstand en blijft er uiteindelijk niks over. Misschien is dat wel geloven: je er bij neerleggen dat het alleen vanuit de ratio gezien niet allemaal klopt en je toch openstellen voor iets van Geest, als de zachte koelte van Elia. Een mogelijkheid. Een verder gaan. Zelfs waar de ethiek is vast gelopen.

Carel ter Linden, Wat doe ik hier in GODSNAAM. Een zoektocht.
Uitgevrij De Arbeiderspers – Utrecht € 17,50

Rouwen is een baan.

Ik herinner nog goed dat ik voor het eerst gegrepen werd door de filosofie. Ik las Kierkegaard. Er sloeg een golf van opwinding door me heen. Ik voelde: dit gaat ergens over. Dit gaat over mij zelf. Over angst, moed, vrijheid. Over het offer van Abraham, de held. De gelovige. Over de grenzen van de ethiek.
Later las ik Sein und Zeit van de Duitse filosoof Heidegger. Over in de wereld zijn en verbondenheid met de dingen en de mensen. Zo lang alles goed gaat, zijn we ons nauwelijks van die verbondenheid bewust. Alles is vanzelfsprekend. Pas als er iets breekt, kapot gaat of verdwijnt, blijkt die vanzelfsprekendheid een illusie te zijn. Het voorbeeld dat Heidegger noemt, is de hamer van de timmerman. Jarenlang gedachteloos door hem gebruikt. Tot de steel breekt. De woorden die we dan gebruiken, verwijzen naar verbondenheid: de timmerman is onthand. De hamer, zo blijkt uit dit woord, was deel van zijn handen geworden. Een verlengstuk van hemzelf. Als de hamer kapot is, beseft hij wat de hamer voor hem betekende. Hij beseft dat hij niet als autonoom persoon op zichzelf staat, maar dat hij samen met zijn hamer en zijn andere gereedschap een eigen wereld vormt. Waarbij het de vraag is of de timmerman zelf de waarde van zijn wereld bepaalt of dat zijn gereedschappen hem die betekenis aanreiken.
Het is mij gegaan als met de timmerman met zijn goed werkende hamer. Volop vanzelfsprekendheid. Als ik dacht over mijn bestaan, zag ik het als een kunstwerk waar ik voor eigen rekening en verantwoording iets van moest maken. Ik was me bewust van de grenzen van dat kunnen, maar, om maar bij de timmerman te blijven, ik timmerde er lekker op los.
Naarmate ik ouder werd, voelde ik steeds sterker dat er een open einde is aan ons zoeken naar betekenis en samenhang. Dat je niet veel verder komt dan je openstellen voor een belofte van vervulling. Af en toe waait zo’n vleug van belofte je tegemoet. Soms in de kerk, bij een psalm. Maar het kan ook gebeuren op een mooie zomeravond bij een glas wijn in de tuin. Of bij het horen van muziek die spreekt tot het hart.
De belofte zegt dat het mogelijke verder reikt dan het werkelijke. Dat we meer zijn dan een onontkoombaar natuurlijk proces. Dat we iets van ons leven kunnen maken. Maar wat we er van maken, is uiteindelijk niet van onszelf afhankelijk, maar ontvangen we door ons open te stellen voor wat ons als gave overkomt.
Het eerste waarbij ik dacht aan religie is dankbaarheid. Met als goede tweede bescheidenheid. Religie gaat over verlangen. Verlangen naar wat anders kan zijn. Verlangen dat ontstaat uit het gevoel dat er iets niet goed is.
Maar gelukkig was alles goed. Toen. En als er iets niet goed was – de dood van een goede vriend of vriendin – fietste ik dat gat in de harmonie altijd wel weer dicht.
Zo ging het tot die dag van het grote verdriet. Door de dood van mijn dochter hoorde ik plotseling bij een andere categorie. Bij hen die weten wat het is om te huilen bij een graf.
Ik ontdekte hoe diep ingrijpend het sterven van een geliefde is. Het verbaasde me dat ik dat nu pas voelde, want eerder had ik voor mijn besef vaak en intens over de dood nagedacht. Ik ervoer wat het is om met lege handen te staan. Om op ongelegen momenten tranen in je ogen te krijgen als er iets gezegd of gevraagd wordt dat je raakt. Om pas heel geleidelijk aan weer controle te krijgen over de eigen emoties.
Intussen ben ik anderhalf jaar verder. Hoe is het mij vergaan? Wat heb ik te zeggen aan wie een soortgelijk verlies over komt?
Als allereerste zou ik zeggen, dat de ene dood nooit met de andere is te vergelijken. De ene dood werpt ook geen licht op de andere. Wat hieronder volgt geldt daarom vooral voor mij. Maar misschien herkent een ander zich er in.
Gun je verdriet plaats en tijd. In het begin komt het op als braken. Met golven uit je binnenste. Heel vervelend. Ik liet het toch maar over me heen golven. Het luchtte op. Maar het was loodzwaar.
Geef, zeker in het begin, alle pogingen op iets van zin of betekenis te construeren. Misschien valt daar later nog iets van te ontdekken. Misschien ook niet.
Natuurlijk weet ik dat er religieuze opvattingen zijn die alles een plek en plaats kunnen geven. Ik heb daarvan afgezien. Religie heeft zeker betekenis voor mij, maar niet in de sfeer van oorzaak en gevolg. In welke zin dan wel, moet ik opnieuw formuleren. Heel veel moet ik opnieuw formuleren.
Het besef van eeuwigheid, eeuwig voorbestaan, eeuwig leven, elkaar straks weer ontmoeten hielp me niet. Ik heb ervaren dat het anderen wel helpt. Ik gun ze dat van harte. Voor mij was de klap het verlies van het leven hier en nu. Geen eeuwigheid woog daar als troost tegen op.
Ik beschouwde mijn leven als gelukkig en geslaagd. In zekere zin is dat nog wel zo, maar in zekere zin ook niet meer. Hoe zit het met dat ‘nog wel’ en hoe met dat ‘niet meer’? Daar denk ik hard over na. Dat is moeilijk. Na zo’n klap kun je moeilijk meer spreken van ‘geslaagd en gelukkig’, maar al het goede is toch niet weggewist door wat er gebeurd is? Wat is gebleven? Wat is weg?
Hard nadenken, hard werken hoort bij rouw. Het Duits heeft daar een woord voor: Trauerarbeit. Het moeilijkst is onder woorden te brengen wat je is overkomen. Wat de ander, de gestorvene voor je betekende. Zoals de timmerman met de gebroken hamer ineens moet formuleren wat de hamer voor hem betekende. Hoe kun je onder woorden brengen wat vanzelfsprekend was?
Verdriet is een gevoel. Rouwen is een bezigheid. Als ik huil bij haar graf, laat ik mijn tranen de vrije loop. Maar op de fiets naar huis denk ik na. Waarom huil ik? Ik mis haar ontzettend, maar hoe mis ik haar? Het denken over die vragen brengt haar naderbij. Dat is zwaar en emotievol. Maar het helpt.
Mijn dochter woonde in de Amsterdamse Jordaan. We hebben net haar huis verkocht. Ik kon er niet meer zijn. Ook in de buurt kan ik nauwelijks nog zijn zonder dat het me diep emotioneert. Sinds ik haar in haar huis gevonden heb, ben ik er niet meer geweest. Mijn vrouw wel. Die heeft opgeruimd. Ik kon dat niet opbrengen. Het huis, en de buurt, herinneren me te sterk aan wat verloren ging door haar dood. Aan wat er allemaal had kunnen zijn, maar nu niet meer is. Hetzelfde heb ik met haar vriendinnen. Als ik haar vriendinnen zie en met hen praat, emotioneert me dat. Ik gun ze zo intens het leven, als ik vroeger nooit iemand het leven gegund heb. Tegelijk krijg ik tranen in de ogen als ik met ze praat, omdat ze mij er bij bepalen dat mijn dochter de toekomst niet meer heeft die zij, godzijdank, wel hebben.
In het begin was ik vooral bezig met mijn eigen verdriet. Maar geleidelijk aan drong het tot me door, dat ik de enige niet was met verdriet om haar. Iedereen om haar heen heeft zijn of haar eigen verdriet. Vraag er naar. Vraag naar het verdriet van hen die haar ook lief hadden.
Accepteer daarbij dat de één anders rouwt dan de ander. En word niet kribbig als je vrouw in huilen uitbarst net op het moment dat jij je tranen met veel moeite hebt teruggedrongen en je weer een beetje ‘boven Jan’ voelt. Laat staan dat je je er aan ergert. Houd altijd ruimte in je binnenste om in het verdriet van anderen mee te gaan en sluit je er niet voor af.
Rouwen is ongemeen vermoeiend. Accepteer dat. Geef je er aan over als dat mogelijk is. Luister naar je lichaam.
Tijdens het rouwen heb je het meest aan mensen die, om zo te zeggen, een eindje met je mee oplopen. Ze praten over mijn dochter, informeren naar mijn verdriet. Maar niet de hele tijd. Het gesprek kan afdwalen en gaan over iets heel anders. Iets triviaals. Ineens merk je dat de tijd verstreken is zonder dat je er op lette. Dat noem ik mee oplopen.
Wees redelijk streng in de eisen die je stelt aan je gesprekspartners. En selectief. Zeker in het begin. Mijd degenen die nergens over kunnen of willen praten. Buiten tijden van rouw kunnen ze uitstekend gezelschap zijn. Maar zo lang je rouwt, mag je bepaalde onderwerpen claimen. In het begin zeker ook qua duur en intensiteit. Wie daar dan over heen praat en zich vast bijt in eigen verhalen, bijvoorbeeld omdat hij of zij de confrontatie met jouw verdriet niet aan kan, is geen goed gezelschap. Datzelfde geldt trouwens ook aan de tegenovergestelde kant. Ook van mensen die het alleen maar willen hebben over jouw verdriet, wordt een rouwend mens niet beter.
Rouwverwerking is een baan. Even geregeld als een baan van negen tot vijf. Het kost je veel energie. Maar aan het eind van de tunnel, wacht je geen lieflijk Märklin-achtig landschap als
Image
een treintje in de bergen (dit beeld ontleen ik aan Levels of Live, het mooie boekje van Julian Barnes dat ik hier boven besprak). Barnes schrijft dat je er uit komt als een golf uit een met olie bedekte zee, getekend door pek en veren.
Image
Dat beeld is me te passief. Met te veel nadruk op wat je ondergaat. Maar gehavend eruit kom je zeker. Nietzsche schrijft in zijn Götzen/Dämmerung: “Wat mij niet ombrengt, maakt mij sterker.” De vraag is of dat bij rouw het geval is. Lang niet iedereen komt sterker uit een rouwproces. Integendeel.
En dan is er de ontroostbaarheid. Wie ontroostbaar is, toont daarmee dat de ander alles voor hem was. Wie zich uiteindelijk laat troosten, laat zien dat zijn verdriet grenzen kent. Dat er verder te leven valt. Dat het unieke bij nader inzien en bij het verstrijken van de tijd toch zo uniek niet was. Dat vervanging en verder gaan mogelijk zijn. Dat kan aanvoelen als verraad. Wie zou een gestorvene, die toch al alles verloren heeft, bij wijze van trap-na ook nog eens willen verraden? Neem de tijd om de ontroostbaarheid te boven te komen en stel je zelf niet in gebreke tegenover de gestorvene als je, met vallen en opstaan, verder gaat met je leven.
Ik leefde ooit heel ver van de dood. Alsof de dood niet bestond. Kan ik ooit terug naar die illusie? Moet ik er ooit naar terug? Is dat het einde van de rouw? Is er een tussenweg tussen blijvend rouwen en verder leven alsof de dood niet bestaat, zoals vroeger? Is het einde van de rouw een prestatie van onszelf of een proces dat zich in de loop van de tijd aan ons voltrekt, omdat we nu eenmaal meedrijven op de stroom van de tijd die alle wonden heelt?
Tenslotte: houd, hoe verdrietig ook, belangstelling voor wat er om je heen gebeurt. Houd interesse in andere mensen. Kruip niet definitief weg in je eigen wereld. Maar besef wel dat deze discipline energie vreet. Rouwen is een moeizame, en vaak eenzame bezigheid. Een baan op zich. Blijf in dat hele proces van jezelf houden. Denk niet gering over je zelf omdat je soms niet verder kunt of wilt. Leef vanuit eigen kracht, ook al is het een geringe kracht.

Dit is de tekst van een Inleiding gehouden op maandag 17 juni 2013 in het Centrum voor Aandachtsontwikkeling van Helma Ton te Amsterdam

Image

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑