Lijd ik aan een depressie als ik rouw om de dood van mijn dochter? Het is nu zeven weken geleden sinds ze stierf. Nog steeds is droefheid het eerste dat ik voel als ik wakker word. Op de meest ongelegen momenten – pas nog bij de kaasboer op de markt – kan ik mijn tranen niet bedwingen. Ik voel me moe, vergeet dingen, kan me soms moeilijk concentreren. Allemaal symptomen die horen bij een depressie.
De mondiale lijst van psychische aandoeningen, bekend als DSM 4 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders), houdt bij rouw twee maanden aan als uitsluitingsgrond voor de diagnose depressiviteit. Ik heb dus nog een week ‘normale rouw’ te gaan. Daarna mag ik mijzelf, als er niks verandert, van DSM 4 depressief noemen en kan ik de dokter om antidepressiva vragen.
Intussen, zo las ik in het dagblad Trouw, is er een concept DSM 5, dat volgend jaar DSM 4 moet vervangen. Het concept gaat een stap verder en schrapt iedere uitsluitingsgrond. Wie rouwt zoals rouwenden al eeuwenlang rouwen, is voortaan depressief. Waarom zou je iemand die lijdt aan een echtscheiding wel depressief mogen noemen en iemand die rouwt niet?
De DSM lijsten zijn belangrijk, omdat ziektekostenverzekeraars zich erop baseren voor het toekennen van vergoedingen. Met de diagnose ‘depressiviteit’ kunnen rouwenden vanaf dag één aan de antidepressiva. De verzekering betaalt en dat is goed nieuws voor de farmaceutische industrie. Er zijn nogal wat rouwenden in de wereld.
In het laatste nummer van het tijdschrift The Lancet (www.thelancet.com) protesteert psychiater Arthur Kleinman, hij is hoogleraar in het Amerikaanse Harvard, tegen deze ontwikkeling. Wat hij schrijft, is me uit het hart gegrepen. In maart 2011 stierf Kleinmans vrouw na een huwelijk van 46 jaar aan de ziekte van Alzheimer. Nu, bijna een jaar later, voelt hij nog het verdriet. Een deel van hemzelf is weg Hij wil haar niet kwijt, koestert zijn herinneringen. Zo blijft ze hem nabij. Is dat verkeerd? Duidt zijn hardnekkig niet willen vergeten op iets zieks? Iets pathologisch? Iets voor de psychiater?
Hij vindt van niet. De twee maanden van DSM 4 waarin rouw niet als depressiviteit gediagnosticeerd mag worden, vindt hij al schokkend kort. Laat staan helemaal geen termijn, zoals DSM 5 voorstelt. Na de dood van zijn vrouw was niets meer zoals het was. Hij moest zijn weg zoeken naar een andere tijd, een nieuwe levensperiode, een andere manier van leven. Hij had er niet om gevraagd. Hij moest. Het leven gaat door. Het klinkt hard. En het is hard.
De dood van een geliefde duwt een mens uit zijn bestaan. De vanzelfsprekendheid is weg. Waarom leidde ik mijn leven, zoals ik deed voor de dood er een krater in sloeg? Ons geluk lijkt iets uit een ver verleden. Alles is verschoven. De dood dwingt het leven opnieuw te formuleren. Contrecoeur. We willen niet. We lijden er aan.
Maar dat niet alleen. We moeten er aan lijden. Het moet pijn doen. Onder de titel Een verlangen naar ontroostbaarheid heeft de Belgische filosofe Patricia de Martelaere (ze overleed in 2009 aan een hersentumor) over dat moeten een mooi essay geschreven. Zij legt een verband tussen de weigering om afstand te doen van de pijn en de betekenis die ‘het verloren object’ (met excuus voor de technische term) voor de rouwende heeft. Die betekenis kan zo groot zijn, dat rouwenden weigeren het verlies te boven te komen. Ze willen niet dat de rouw ooit voorbij gaat, omdat ze het verloren object dan pas echt zouden verliezen. Het zou uiteindelijk toch vervangbaar zijn. Deze mensen troost je niet door te zeggen dat het verdriet op den duur voorbij zal gaan. Integendeel, het is het ergste dat ze zich kunnen voorstellen. Het onuitputtelijke verdriet is het laatste teken dat het verloren object nog niet helemaal verloren is.
Als deze rouwenden niet meer lijden aan het verlies, is er voor hen niets meer. Niets meer om voor te leven. Precies hier is het omslagpunt van rouw naar melancholie en depressiviteit. De rouwende gaat verder. De melancholicus weigert verder te gaan.
Bijna twee maanden na de dood van mijn dochter moet ik aan verder gaan nog niet denken. Het is nog niet te bevatten dat het leven zonder haar doorgaat. Dat mijn leven zijn loop zal hernemen. De gedachte alleen al voelt als ontrouw. Aan haar. Aan mijzelf.
Voor de één ligt dat anders dan voor de ander. Kleinman is bijna een jaar onderweg en het is vallen en opstaan. Anderen pakken na een paar maanden de draad weer op. Ieder heeft recht op zijn eigen weg, op zijn eigen ontroostbaarheid.
Toch heeft De Martelaere gelijk: rouw eindigt in achter laten. Een achter laten van wat je zo lief had. Het leven gaat door. Is dat ontrouw? Ten diepste heb je iemand lief om wie hij of zij is, of was. Niet om wat hij of zij voor jou betekent. Na de dood is dat niet anders. Door onze gestorvenen los te laten, tonen we dat we van hen hielden om wie ze waren. Dat we hen niet beminden vanwege ons eigen geluk. Dat we hen los kunnen laten. Omdat we zo intens van hen hielden, kunnen we verder zonder hen. Kunnen ze tenslotte van ons wegfladderen als vlinders uit een tuin. Maar wat een pijn! Er wordt iets losgescheurd. De meest verschrikkelijke en tegelijk meest menselijke pijn. Wat een ontkenning van liefde en verbondenheid om die pijn met pillen te willen verzachten.
Patricia de Martelaere, Een verlangen naar ontroostbaarheid.
Uitgeverij Meulenhoff € 12,50
Recente reacties