Image

Op 15 juni 1785 probeerde de fransman Pilâtre de Rozier als eerste mens door de lucht het Kanaal over te steken. Hij had daarvoor een dubbele ballon geconstrueerd. Bovenin één gevuld met zuurstof, om te stijgen, onderop een vuurballon, om te sturen. Helaas, nog voor de kustlijn was bereikt sloegen de vlammen er al uit en stortte de ballon als een vuurbal naar beneden. De Rozier noch zijn copiloot overleefden de klap.

Je voegt twee dingen samen die nog niet eerder samen waren. Soms werkt het. Soms niet. Zoals bij De Rozier, die vuur en zuurstof samen voegde. Maar als het wel werkt heb je ook iets moois. Iets nieuws. Zoals bij een andere vroege ballonvaarder, Félix Tournachon. Onder zijn artiestennaam Nadar een bekend fotograaf. Nadar voegde ballonvaart en fotografie samen en maakte de eerste foto’s van de aarde – een wijk van Parijs – vanuit de lucht. Voor ’t eerst keek de mens, zij het flets en met moeite, vanuit de lucht naar zichzelf (zie hieronder).

Image

De koppeling van luchtvaart en fotografie bereikte een hoogtepunt toen astronaut William Anders, kerst 1968, vanaf een baan om de maan in de Apollo 8, een foto maakte van de aarde die opkomt over de maan. Prachtige foto. Maar Nadar was de eerste.

Dat samen voegen van wat nog niet eerder samen was, soms mét, soms zonder resultaat, geldt trouwens ook voor mensen. Voeg twee mensen samen die niet eerder samen waren en het kan uitlopen op een debacle à la De Rozier. Maar het kan ook gebeuren dat de wereld verandert. Dat ze als eenheid samen groter zijn dan één voor één apart.

Julian Barnes, aan wie ik bovenstaande ontleen, moet zo’n huwelijk gehad hebben. Tot zijn vrouw, nu vijf jaar geleden, in korte tijd aan een ziekte overleed. Hij schreef er een boek over. Met daarin drie essays. Twee over de eerste jaren van de ballonvaart. Eén over zijn rouw en verdriet. Op het oog twee thema’s die niets met elkaar te maken hebben. Maar ook hier: voeg twee zaken samen die niet eerder samen waren en er kan iets bijzonders ontstaan.

Er is een brug in Londen, bij Waterloo Station. Aangelegd voor de EuroStar, de trein die Londen door het Kanaal verbindt met Brussel en Parijs. Als ze over de brug reden, zeiden Barnes en zijn vrouw steevast: “Dat moeten we toch eens doen, met de trein naar Brussel.” Het is er nooit van gekomen. Toen zijn vrouw gestorven was, kon hij niet over de brug rijden zonder dat golven van verdriet over hem heen sloegen. Eerst begreep hij dat niet. Later drong het tot hem door. De brug bepaalde hem bij het wegvallen van toekomst. Van zijn vrouw. Van hen samen. Ze zouden nooit meer naar Brussel gaan.

Er zijn, schrijft Barnes, twee soorten mensen. Zij die van binnenuit weten wat verdriet is en zij die dat niet weten. Als een vader of moeder sterft, ook al is het op hoge leeftijd, is ieder mens verdrietig. Maar dat is, hoe verdrietig ook, toch geen verdriet dat de bodem onder het bestaan weg slaat. Geen verdriet van ‘huilen bij het graf’. Na een verdriet van ‘huilen bij het graf’ is het de vraag of je ooit nog kunt leven in de illusie dat de dood niet bestaat. Vroeger draaide je daar je hand niet om. Integendeel, je indenken dat je vrouw/man/kind dood zou zijn, plaatste je voor zo’n afgrond dat je het denkexperiment meteen maar staakte. ‘Ik zou me geen raad weten’, is alles wat ik mij aan zulke gedachten uit die periode kan herinneren. Nu is dat anders. Ook voor Barnes.

Hij beschrijft een ervaring van de Engelse ballonvaarder Capt. Fred Burnaby.

Image

Met twee passagiers vaart de captain in een ballon over de monding van de Thames. Beneden hen wolken. De zon werpt hun schaduw op een wolk beneden. Alles is uitvergroot te zien. De ballon, de gashandel, de drie passagiers. Aan zijn schouders kun je zelfs zien dat Burnaby net zijn jasje heeft uitgetrokken.  De drie ballonvaarders zwaaien naar hun schaduwen die prompt terug zwaaien. Tot, ineens, een windvlaag de wolk weg blaast.

Zo vluchtig, zo afhankelijk, zegt Barnes, is het met het leven. We maakten de wolk niet. Laat staan dat we macht hebben over de zon om een schaduw van onszelf op de wolk te werpen. Maar toch, als we zwaaien naar ons zelf, hebben we een illusie van vastheid. Tot de wind alles wegblaast en ons verder voert. Zonder te weten waarheen. Net als in een ballon.

Bestaat er zo iets bestaat als ‘succes in rouwen’?, vraagt Barnes zich af. En als het bestaat, is dat dan een succes in vergeten of een succes in herinneren? Het antwoord laat hij in het midden, maar constateert wel dat rouwen in zoverre succesvol kan zijn, dat er een moment komt dat je weer onder de mensen kunt zijn. Dat je eindelijk een jurk, pak of paar schoenen kunt weg doen. Dat je weer geconcentreerd kunt lezen. Dat je zelfs weer iets van vreugde voelt. Al is het een breekbare vreugde, die niet haalt bij de tintelende vreugde van vroeger.

Is dat ‘succes’ het resultaat van een prestatie die we aan onszelf te danken hebben? Of slijt verdriet vanzelf, tot het ons tenslotte verlaat en als een virus overspringt naar een ander, die vers door verdriet is getroffen? Is in onze omgang met verdriet het universum met zijn eigen wetmatigheden aan het werk? Is verdriet zo iets als kanker, die ook volgens eigen wetmatigheden in ons voortwoekert en zich weinig aantrekt van wat wij denken en doen voor onze genezing? Zijn we meer dan de schaduwen van ballonvaarders op een wolk, die hun bestaan danken aan de zon en zo maar verder geblazen kunnen worden naar we weten niet waar?

In ons bestaan, denken, reageren en verwerken van verdriet horen we bij de aarde en haar wetmatigheden. Tegelijk kunnen we van buitenaf kijken naar ons zelf. Zoals astronaut William Anders de aarde fotografeerde.

Image

Daar zit troost in. De gedachte dat wij onderdeel zijn van het universum en onderworpen zijn aan zijn wetmatigheden wordt verbonden met bewustzijn. We kunnen kijken naar ons zelf. Als ballonvaarders boven de aarde. Als astronauten in een baan om de maan. We kunnen denken over wie we zijn. Dat troost. Ook al is het denken vol pijn.

Julian Barnes, Hoogteverschillen.

Uitgeverij AtlasContact € 18,95