Het denken blijft doorgaan

Maand: december 2011

De Kerk : tent, baken of allebei?

Dominee_r_walker

Helemaal aan het slot gaat Joep de Hart toch nog op twee gedachten hinken. Aan de ene kant wil hij een kerk als tent, als oploopje, zomaar op een plek in een park of op een plein. Een soort Occupy beweging. Ineens aanwezig en zo ook maar weer weg. Aan de andere kant ziet hij de kerk als baken. Met een vast adres, gebouwd uit zware steen, op onwrikbare fundamenten. Het tegendeel van een lichte tent. Aan zo’n kerk is volgens hem ook in het huidige Nederland nog steeds behoefte.

Als onderzoeker van het Sociaal en Cultureel Planbureau deed De Hart jarenlang onderzoek naar de ontwikkeling van de religiositeit in Nederland. Al lang geleden signaleerde hij dat het, ondanks de secularisatie en wat anderen daarvan zeiden, met de religie in ons land niet afgelopen was. Dat mensen religieus bleven. Zij het op andere wijze, individueler, aangepast aan eigen spirituele behoeftes. Ook organisatorisch zag hij dat de religie op de been bleef, zij het ook daar anders. Meer in kleine groepen, die hetzij rond een charismatische leider hetzij rond een streng orthodoxe leer, opbloeiden, terwijl de lidmaten van traditionele kerken als RKK en PKN steeds vrijzinniger werden en op grote schaal hun kerk verlieten.   

 

Vanwege de Stichting Kerk en Wereld is De Hart benoemd aan de Theologische Universiteit in Kampen met als leeropdracht Nieuwe en vernieuwende vormen van christelijke gemeenschap in hun betekenis voor de Nederlandse samenleving. De oratie waarmee hij dat ambt aanvaardde, is een mix van overzichten van SCP- en eigen onderzoeken, een paar conclusies waarvan ik hierboven al één noemde
en autobiografische mijmeringen. Dat laatste ligt voor de hand, want De Hart groeide als katholiek jongetje op in dat zelfde Kampen.  Gereformeerd bolwerk, maar vooral stad aan de IJssel. De rivier was belangrijk voor hem. Toen. En nu.

 

‘Uitpeilen’, dat is het waartoe hij de kerken oproept. De term komt uit de hengelsport. Voor je gaat vissen, moet je je stek uitpeilen. Kijken hoe diep het is. Wat de structuur is van de bodem. Hetzelfde geldt voor de ‘vissers naast God’. Zij moeten de sociale omgeving uitpeilen, kijken naar de maatschappelijke dynamiek, zien in wat voor samenleving – stad of dorp – zij leven. Godsdienstsociologen als De Hart helpen daarbij. Dragen de gegevens aan. Maar daar blijft het bij, over God spreken zij zich niet uit. Het is aan de kerk iets met die gegevens te doen.

 

Wat De Hart betreft ligt het zwaartepunt in dat ‘uitpeilen’ op wat er op het ogenblik in onze maatschappij speelt in het tussengebied tussen het institutionele en het persoonlijke. Denk aan lichte gemeenschappen, informele groepsvorming, lokale godsdienstige initiatieven. Aan religieuze en kerkelijke netwerken op kleine schaal. Aan persoonlijke banden die zich binnen gemeenten en parochies ontwikkelen en die de ene keer praktisch uitlopen in een inzet voor goede doelen en zich een andere keer ontwikkelen tot spirituele, kleine kringen waar men, soms jarenlang, bij elkaar komt rond levensvragen. Voor (godsdienst)sociologen een schitterend terrein voor onderzoek. Vragen genoeg. Zien we diezelfde bewegingen naar kleine netwerken ook in de maatschappij? Is er een parallel tussen serviceclubs als Rotary en Lions, die ook weer nieuwe bloei doormaken en deze kerkelijke kringen? Fungeren de kerkelijke netwerken als compensaties voor wat de maatschappij laat liggen, bijvoorbeeld in de zorg? Organiseren mensen zich in dit soort kleine verbanden in Friesland anders dan in Limburg, of zijn er geen regionale verschillen? Zijn die kleine groepen alternatief en kritisch tegenover kerk en maatschappij of zijn ze er juist een verlengstuk van? En tenslotte: waaraan ontlenen ze hun mobilisatiekracht? Zijn religieuze netwerken verbonden met specifieke morele noties, gedragingen en leefstijlen en verschillen ze daarin van bijvoorbeeld serviceclubs?

 

Dat zijn de vragen die De Hart wil onderzoeken en als je zijn oratie leest, begrijp je waarom. Aan de ene kant zorgt de individualisering er voor dat mensen losraken van instituten als de kerk. Maar aan de andere kant blijft er behoefte aan saamhorigheid, aan samenklontering. Zo ontwikkelt zich ‘de kleine kring’. Tussen instituut en individu in. De Hart heeft geen oordeel over deze ontwikkeling. Zijn rol is die van waarnemer. Zij het een waarnemer, die de kerken oproept iets te doen met zijn werk. Niet blind te zijn voor hun sociale en maatschappelijk omgeving en vanuit inzicht in die omgeving de kerk op te zetten als een tent. Flexibel, verplaatsbaar. Tegelijk is dat ook weer niet het hele verhaal en dat komt door de hierboven al gesignaleerde behoefte aan kathedralen die hij om zich heen en in zichzelf waarneemt. Kathedralen, die hoog uitrijzen boven de stad en waarin hij zich “verstolen in een deemoedig stemmende anonimiteit en omarmd door de al zoveel eeuwen oprijzende luister van de immense sacrale ruimte” altijd heeft thuis gevoeld. En zo hinkt hij, overigens zeer herkenbaar, op twee gedachten.

 

Aan het einde van zijn oratie komt hij terug op de rivier. Steeds veranderend en altijd dezelfde. Hij citeert Ida Gerhardt, die lang in Kampen woonde:

 

Het water gaat voorbij

wiss’lend gelijk gebleven, –

het heeft stilaan in mij

een nieuw begin geschreven.

 

 

Joep de Hart, Maak het nieuw! Over religieuze ontwikkelingen en de positie van de kerken: een persoonlijke geschiedenis.

Uitgave Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. december 2011 (www.scp.nl)

€ 16,50

 

Untitled

reactie

Volgens mij bestaat er behoefte aan een website als deze, waarin naast boekbesprekingen ook aandacht is voor diverse theologische onderwerpen.  

Op vrijdag 9 december jl. was ik bij een symposium in het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht. Er waren vier bijdragen over de interreligieuze dialoog in het licht van Barth’s “Religie is ongeloof”. In de pauze sprak ik Philip Quarles van Ufford, mede-redacteur van het boek “Als uw leerlingen tussen de volken”.  Het boek gaat over het buitenlandbeleid van de PKN. Trouw heeft aan deze publicatie goede aandacht geschonken: “Managers zijn met PKN op de loop gegaan” (Trouw 9 september 2010). Hij vertelde mij dat zijn boek veel discussie heeft losgemaakt. Vooral in gemeenten met een lichte Gereformeerde Bond-signatuur. Hij noemde de Jacobikerk in Utrecht, waar dominee A.J. Zoutendijk predikant is (prachtig interview in Ned. Dagblad van zaterdag 17 december jl.) en de Hervormde Gemeente in Rotterdam-Delfshaven. Quarles van Ufford wil het gesprek over het boek via de Thomas-academie in Amsterdam voortzetten.

Jan Greven gaf het zelf al aan: er zijn onderwerpen genoeg op kerkelijk en theologisch vlak waaraan via internet aandacht kan worden geschonken.

Breda, Jan Mackenbach

 

Dominee? Ja zeker. Atheïst? Dat zit nog.

 

Zou het een moedwillig complot zijn? Zouden kerk en christendom van niet echt gebeurde mythen expres historische feiten gemaakt hebben? Ja zeker, zegt dominee Klaas Hendrikse. Een paar jaar terug trok hij de aandacht met Geloven in een God die niet bestaat. Sindsdien gaat hij door het leven als de ‘atheïstische dominee’, die toch gewoon dominee bleef. Zijn kerk, de Protestantse Kerk Nederland (PKN), die hij dient in Middelburg en Zierikzee, bleek breed genoeg voor zijn opvattingen. Of misschien kun je beter zeggen dat de PKN, vanwege grote onderlinge verschillen op dit punt, weinig behoefte had aan een discussie tot het laatste gaatje over het bestaan van God. Door die onmacht is Hendrikse blijven bungelen tussen accepteren en gedogen. Voor niemand bevredigend. Zou het daardoor komen dat Hendrikse in zijn nieuwe boek de kerk verder de mantel uitveegt en provoceert? Hij doet soms denken aan een schooljongen die op z’n eentje een groepje jongens aan de andere kant van de sloot treitert, uitdaagt, met kluiten aarde en modder bestookt om ze kwaad te maken en uitscheldt voor lafbekken omdat ze de sloot niet durven oversteken.

Toch is dat niet het hele verhaal. Hendrikse wil niet alleen iets niet – geloven zoals de kerk volgens hem voorschrijft – , hij wil vooral iets wel. Als predikant, schrijft hij, wil ik ruimte maken voor ‘iets diepers’ zonder die diepte te willen beschrijven. Als voorbeeld noemt hij Abraham die wegtrok uit zijn land, omdat hij zich aangesproken voelde door een stem. De christelijke traditie heeft van dat aanspreken een concrete, historische gebeurtenis willen maken. Met God als een concreet bestaand wezen met, wie weet, ook wel stembanden. Hendrikse laat open wat er met Abraham is gebeurd. Laat ieder voor zich maar invullen wat dat ‘diepere’ is waardoor Abraham zich voelde aangesproken.

Een zelfde openheid bepleit hij bij het sterfbed. De meeste mensen hebben geen beeld meer van de hemel. Toch blijft het verlangen dat er na de dood ‘iets zal zijn’. Hendrikse laat dat verlangen oningevuld. Het is alsof je staat aan het strand en aan de horizon zie je een boot langzaam verdwijnen. Houdt het daarmee op? Nee, de boot houdt niet op te bestaan. Maar wat er gebeurt, kun je niet meer zien. Alleen verbeelding helpt je verder en geeft antwoord. Jóuw antwoord. Niet hét antwoord.

Kerk en theologie hebben die ruimte om zelf in te vullen wat je gelooft vervangen door ‘het’ geloof. Mythen werden historische feiten. Maar mythen vertellen niet wat ‘echt’ is gebeurd. Mythen verhalen in het kleed van de geschiedenis wat voor alle tijden geldt. Ze vertellen over vroeger, maar gaan over nu en brengen een tijdloze waarheid aan het licht. Wat die waarheid betekent, moet ieder op zijn eigen manier zeggen. De kerk misgunt de mensen die ruimte.

Hendrikse ziet een bewuste planning in die strakke vormgeving van de christelijke boodschap. Al vanaf het allereerste begin in de eerste eeuwen. Met op ‘Binnenlandse Zaken’ de evangelist Matteüs die schreef voor joodse lezers en Jezus neerzette als de vervuller van Wet en Profeten. En met Paulus op ‘Buitenlandse Zaken’, die de biografie van Jezus zodanig aanpaste dat het voor heidenen nog maar een kleine stap was om van de verering van een eigen god als Dionysos over te gaan naar Jezus. 

Zo hebben ze Jezus aannemelijk, behapbaar, overdraagbaar gemaakt. Hendrikse spreekt vaak van ze. Af en toe doet dat een beetje denken aan de Da Vinci Code van Dan Brown. Ook Brown zag overal complotten om de kerkelijke leer zuiver te houden. Hendrikse ziet in de kerkgeschiedenis die complotten ook, zij het niet om de zaak zuiver te houden,  maar vanwege de marketing. Om het geloof hap en slik klaar te kunnen overdragen en er uiteindelijk macht mee te kunnen uitoefenen. Ook in de kerk van vandaag ziet Hendrikse dat mechanisme van regel- en geloofshandhaving omwille van de macht. Met zichzelf in de rol van debunker, doorprikker. Die soms provocerend, soms verwonderd de ui laagje voor laagje afpelt om tenslotte niets over te houden. Net als Abraham, die niet meer had dan zich geroepen voelen. Hendrikse wil mensen bijstaan die zich in Abraham herkennen.  Als predikant. Terecht dat de PKN hem niet uit de kerk gezet heeft.

Klaas Hendrikse, Go bestaat niet en Jezus is zijn zoon.

Nieuw Amsterdam Uitgevers. € 18,00

 

 

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑