Het denken blijft doorgaan

Maand: januari 2012

Ik voel me een beginner.

Aa is dood. Drie woorden. Ze dringen nog niet tot me door. Er was niets dat er op wees dat er iets was met haar hart. Er waren geen waarschuwingen vooraf. Niets hadden we kunnen doen om het te vermijden. 

En toch. De dood hoort bij het leven. Ik was het misschien even vergeten.  

Ik lees in Gardens van Robert Pogue Harrison. Hij is hoogleraar Italiaanse literatuur aan de Stanford University in Californië. Hij schrijft over Odysseus en Circe, dochter van de zonnegod Helios. Onsterfelijk, prachtig mooi. Ze woont op een eiland, verleidt Odysseus en probeert hem voor eeuwig bij zich te houden. Hij zou onsterfelijk zijn, net als zij. Maar Odysseus wil niet. Hij wil terug naar Ithaca, zijn eiland. Naar Penelope, zijn vrouw. Vergrijsd en niet meer van die jeugdige schoonheid als vroeger. Hij kiest voor vergankelijkheid.  

Wat zou er gebeurd zijn, vraagt Harrison zich af, als Odysseus anders gekozen had en wél bij Circe gebleven was? Goede kans dat hij, om in al die eeuwigheid toch wat om handen te hebben, een tuintje begonnen was. Met bloemen, groenten, planten. Stel nu eens dat je Circe’s eiland vanuit de lucht had kunnen zien. Je had eeuwig groen gezien. Geen bloemen, geen vruchten. Want bij bloemen en vruchten horen groei, rijpheid en, onvermijdelijk, vergaan. In een eeuwige tuin heb je dat niet. Daar is geen vergankelijkheid, geen vergaan. Maar ook geen bloemen. Geen hoogtepunten. En dan ineens had je het tuintje van Odysseus gezien. Misschien lag er wel bruin blad te smeulen in een vuurtje. Er was onkruid, er waren bloemen. Er was schoonheid en vergankelijkheid. Het één kan niet zonder het ander. Je wist het meteen: daar woont een mens. 

Wij leven in het tuintje van Odysseus. Niet in de eeuwige tuin van Circe. Stel dat ik voor de keus gesteld werd. Ik hoop dezelfde moed op te brengen als Odysseus en te kiezen voor trouw aan vergankelijkheid. Voor Penelope, om met haar oud te worden. Voor het kale Ithaca, waar hard gewerkt moet worden om de aarde iets te laten opleveren. Voor genieten met Aartje, ook al is dat genieten broos en vergankelijk. Geluk kan niet zonder vergankelijkheid. Genieten kan niet zonder besef ‘straks niet meer’, ‘straks nooit meer’. 

Nog maar drie weken geleden zaten we in de Argentijnse zomer. Een warme zomeravond. We dronken witte wijn. ‘Wat hebben we het goed’, zeiden we, ‘bovenaards, haast gevaarlijk goed’. 

De dood heeft dat genieten niet van zijn glans beroofd. Integendeel. De dood heeft een diepere glans gegeven aan de herinnering aan toen. 

Ik voel me een beginner. Wat weet ik van het leven? Wat van de dood? 

Het ergste dat een mens kan overkomen.

Vorige week overkwam mijn vrouw en mij het ergste wat een mens kan overkomen. Onze dochter Aartje stierf. Geheel onverwacht. Ze was 38 jaar. Altijd gezond geweest. Nooit een dag ziek. En toch. Een hartaanval. Ze moet meteen dood geweest zijn, want ze lag heel rustig op de bank voor de televisie. In het huisje in de Jordaan waar ze in haar eentje woonde. Omdat ze, geheel tegen haar gewoonte in, een paar keer de telefoon niet beantwoordde, toen ik haar belde, ging ik er heen. Toen al doodongerust. Reservesleutels van haar huis had ik niet. De brandweer kwam er aan te pas en brak de deur open. Ze was al een paar dagen dood toen ik haar vond. Ze was al heel erg dood.

Na een In memoriam dienst in de Amsterdamse Doopsgezinde Singelkerk hebben we haar in haar graf gelegd. Wat ik als herinnering in die dienst zei, leest u hieronder. 

Doorgaan met leven. Ondanks de dood. Dat wil ik ook met deze site. Maar geef me even tijd. Ik meld me weer zo gauw mogelijk. Waarschijnlijk niet alleen met recensies, maar ook om te delen wat ons is overkomen. Wij zijn immers de enigen niet.  

In Memoriam

Aartje_20x25_cm_2

Onze schat. Mijn oogappel. Onze lieve, lieve Aartje. Het ergste is werkelijkheid geworden. Ze is er niet meer. Onbereikbaar geworden door de dood. We zijn verstomd. Hoe gaan we verder zonder haar?

Ik weet dat nog niet. Wij weten dat nog niet. Wat een voorrecht was het haar als dochter te hebben! Zo trouw, loyaal. Zo liefdevol. Met kleine attenties liet ze blijken hoeveel ze van je hield. Ze was geestig, een tikje cynisch, in elk geval ironisch. 

Ik haalde haar graag op als ze naar ons toe kwam. Onveranderd op station Naarden Bussum. Haar bezoekjes duurden nooit lang. Aa had het niet zo op lang bij anderen blijven, ouders of geen ouders. Een kopje thee, een borrel, gezellig eten en dezelfde avond met de trein weer naar huis. Want thuis was ze het liefst. 

Alleen. Met haar spullen om haar heen. Zorgvuldig uitgezochte spullen die een maximum aan comfort en geborgenheid gaven. Een ligbank voor de televisie, boeken, muziek, dvd’s met films. Warm als haar ziel, een verlengstuk van haar zelf. Uit alles bleek haar levenskunst. Een op eigen welbevinden gerichte levenskunst. Tegelijk was Aa royaal voor anderen en narcistisch noch egocentrisch. Dat kan.

Aartje was één van die zeldzame mensen die genoeg had aan zichzelf. 

In de familie vieren we kerst altijd op kerstavond. Aa bleef dan wel slapen maar wou, na het ontbijt, op Eerste Kerstdag graag terug naar huis. ‘Wat ga je nu doen?’, vroeg ik toen ik haar thuis afzette. “Een boodschapje als de winkels open zijn en verder sluit ik me twee dagen op in mijn huisje. Heerlijk.” Aa had weinig met Kerst Inn.

Ze was wezenlijk zelfstandig. Waar was dat op gebaseerd? Rechtstreeks viel haar dat niet te vragen. Ze had een ommuurd tuintje diep in haar, waar zij zelf als enige toegang had. Ze had haar leven zorgvuldig opgebouwd. Moeilijkheden overwonnen. Ik denk dat haar geheim, en haar wijsheid was, dat als je A hebt, dat je dan ook niet B kunt hebben. 

Aa had geen kinderwens. Hoe vaak hebben we dat niet moeten uitleggen? Het voor haar moeten opnemen. Nee, Aa vond kinderen enig, verwende haar nichtjes en de kinderen van haar vrienden, maar vond het heerlijk als ze hen weer bij hun ouders kon achterlaten en alleen naar huis mocht. Ook de gedachte aan een minnaar, of minnares had geen bekoring voor haar. Hoe vaak hebben we niet gehoord: ‘En, heeft Aa al een vriendje?’ Oh, nee, is Aa lesbisch? Wat je je al niet moet laten welgevallen met kinderen die niet gaan voor huisje, boompje, beestje. We legden het uit en werden 9 van de 10 keer niet geloofd. Dat kan toch niet! Dat iemand én geen vriend én geen kinderen wilde en toch gelukkig is. Aa onthulde door haar levenswijze de intolerantie van onze cultuur tegenover afwijkend gedrag en de krankzinnige waardering van het moederschap.

Aa paste niet in het patroon. Maar leed daar niet onder. Ook dat moesten we er altijd bij zeggen: Ze is écht gelukkig. Aa was het alternatief. Wat kun je beter, mooier hebben dan zo’n prachtige, relativerende, zelfstandige dochter. We waren, en zijn buitengewoon trots op Aa. 

Maar Aa was geen heilige. Als ik haar ophaalde van Naarden Bussum, was ik, nog voor ik de twee haakse bochten om het station heen kunnen nemen, al volledig bijgepraat over in haar omgeving aangetroffen onrecht. Onrecht was er altijd. Aa zag het als een buizerd een veldmuis: van grote hoogte en met oog voor detail. Niet allen onrecht wekte trouwens haar verontwaardiging. Ook onbillijkheid, botheid, vleierij, menselijke lust, krenterigheid, vernedering en humeurigheid wonden haar op. Ze kon messcherp analyseren en zichzelf buiten schot plaatsen door haar verhalen met cynische humor te kruiden. Daardoor bleef ze altijd, hoewel zeer betrokken, buitenstaander. ‘Schrijf het op! Schrijf het in godsnaam op!, riep ik dan tegen haar. Aa grinnikte dan wat: Ik wist wel dat je dat zou zeggen. Deed het niet. Maar is de laatste tijd toch met haar ervaringen van de afgelopen jaren in de uitgeverij aan de slag gegaan. 

Al had ze haar twijfels. Uit integriteit en solidariteit. ‘Ik heb toch beloofd niets over het bedrijf naar buiten te brengen?’ “Als jouw baas zich daar bij anderen aan gehouden had, had hij de helft van zijn boeken niet kunnen uitgeven’, zei ik. Ja, zei ze, “hij zegt zelf altijd: Als je er maar boven zet dat de gebeurtenissen beschreven in dit boek niet berusten op feitelijkheid, kom je er via de vrijheid van meningsuiting wel weg mee.” Dan zet jij erboven: “De gebeurtenissen in dit boek zijn volstrekt ongeloofwaardig, maar berusten geheel op feitelijkheid”. Zo was ze aan de slag. En we zouden in mei en juni samen twee maanden naar Bonaire om te kijken of er wat van te maken viel. Daar verheugden we ons buitengewoon op. 

Ik zei al : Aa was geen heilige. Ze was voor je of tegen je. Had je haar hart, dan had je haar hart ook voorgoed. Maar ze had ook haar humeuren en een hele lijst van zaken en personen waar ze een hekel aan had. Die lijst liet zich lezen als een keizerlijk chinese encyclodedie. Met bovenaan de moedertjes met kinderbakfiets, die op grond van meegevoerd kindertal rekenen op verkeersimmuniteit, de toeristen bij het Anna Frank huis die de Gracht versperden, überhaupt toeristen, zeker als ze onverwacht de straat over steken, schrijvers die teruglopende verkoopcijfers compenseren met kapsones, journalisten en alle anderen die ooit een opmerking gemaakt hadden die bij Aa in het verkeerde keelgat gevallen was. Aa onthield alles, kon lachen als je haar er mee plaagde, maar gaf geen krimp. 

Aa’s ballotage was uitzonderlijk streng. Als ik hier rond kijk en mijn ogen over jullie laat heen gaan, vermoed ik dat Aa toch met een lichte frons naar, schat ik, een vijfde tot wellicht zelfs een kwart van de aanwezigen had gekeken. Zo lief en zacht als ze kon zijn, zo hard, ongemakkelijk en compromisloos was ze dan. 

Hoe zou dat komen? Ik denk dat, zoals ze zich in haar huisje met alleen prettige dingen omringde, dat ze dat ook zo wilde met de mensen om haar heen. In haar werk was dat soms moeilijk. Werken met en voor mensen die ze niet zag zitten, was niet haar sterkste punt. Daarom was ze ook opgelucht toen ze in juni ontslag nam en op eigen houtje verder ging. Ze leefde op. Er was iets van haar afgevallen. Al had ze goede jaren op haar werk gehad.

Veel mensen vragen ons: wat kunnen wij voor jullie doen? Een ding vooral kunnen jullie voor ons doen en dat is Aa recht te doen. Haar te gedenken als een bijzondere vrouw, die genoot van het leven, zich verbaasde over de absurditeit van de mensen en het leven zelf, er met humor en, soms cynisme, over kon praten. Als iemand met een groot vermogen om lief te hebben. 

Tegenover de dood staan we machteloos. Wat we wél kunnen doen is, ook na Aa’s dood,  betekenisvol te leven, te weigeren het leven te laten wegsijpelen in onbenulligheden. Rechtop te blijven. Rechtop, dat past bij Aa. Tegelijk: heerlijk om vandaag jullie steun te ervaren en straks op jullie steun te mogen rekenen. Reken in jullie verdriet ook op de steun van Vera en mij. 

Zo, zoals Aa, zo zelfstandig, zo sterk, maar ook zo grenzeloos verbonden met wie je lief hebt, zo kun je leven. Ach, wat hebben we van haar gehouden. Sterker dan de dood is de liefde. Sterker dan de dood is de wil om waardig en goed te leven. Moge de nagedachtenis van onze lieve, lieve Aartje ons allen daarbij tot zegen zijn. 

 

Egypte, bakermat van het christendom?

Het oude Egypte - Tjeu van den Berk

In het jaar 391 braken er in het Egyptische Alexandrië heftige rellen uit. De toenmalige bisschop Theofilus, ondanks zijn herderlijk ambt vredelievend noch zachtmoedig, had uit een tempel opgegraven heidense cultusvoorwerpen tentoongesteld en door zijn christenen laten bespotten. De heidenen pikten dat niet en de rellen die daarop volgden, leidden uiteindelijk tot de vernietiging van het Grieks-Egyptische Alexandrië. Voor de heidenen brak de grote godenschemering aan. Nog voel je Van den Berks woede over de teloorgang van die bakermat van cultuur, tolerantie en beschaving.

“De Heer van het Water, Osiris, danste voortaan naar de pijpen van het christendom.” Althans, zo leek het. In werkelijkheid was het omgekeerd en was het oude Egypte de bakermat van het jonge Alexandrijnse christendom en via Alexandrië ook van het latere christendom. Aldus Van den Berk, die laat zien hoe een oer christelijk geloofsartikel van de Zoon van God, die God is èn mens, berust op een van oorsprong Egyptische gedachte. En met de Drie-eenheid en de maagdelijke geboorte is dat niet anders. 

Er is een tekening uit de vierde eeuw (zie afb.) van bisschop Theofilus, die een monnik (rechts) uitnodigt om stenen te gooien. Hij staat op het Serapeum, het heiligdom van de stiergod Serapis, waarvan het hoofd linksonder als een zwarte vlek te zien is. 

Een teken van onderwerping. Of toch niet? Immers, op zijn beurt draagt de stier Theofilus en zo draagt de Egyptische ideeënwereld de christelijk leer.

Verwonderlijk is die verwantschap tussen Egypte en het christendom niet, aldus Van den Berk. Religies beginnen allemaal met dezelfde ervaringen van dag en nacht, leven en dood, begin en einde. Het zijn dezelfde bewegingen die de mens ervaart in de energieën van de natuur. De zon komt op en gaat onder, de seizoenen komen en gaan, het water van de Nijl rijst en daalt. De mens personifieert die energieën. Goden zijn de door mensen tot persoon gemaakte dynamische krachten van de natuur. 

Aan de zon ontleent de mens gedachten over het menselijk leven in termen van licht en duisternis. Zoals de zon rijst en ondergaat, zo gaat dat ook met onze levens. Zoals de zon terugkeert na haar ondergang, zo zet menselijk leven zich voort na de dood. De kikker en de mestkever symboliseerden voor de Egyptenaren nieuw leven uit water en leven na de dood. Zoals de kikker komt uit het water, zo komt de mens op uit de chaos. Zoals de mestkever kruipt uit een doods bolletje mest, zo zal dat ook met de mens gebeuren. Zo is Osiris uit de dood gewekt. En veel later, maar volgens dezelfde gedachtelijn: zo is Christus opgewekt uit de dood. Allemaal deel van dezelfde werkelijkheid die we als natuur om ons heen zien.  

De gedachte van een God die vlees wordt, de wisselvalligheden van het leven ondergaat en tenslotte opstaat uit de dood, is Egyptisch van oorsprong, zegt Van den Berk. In het jodendom daarentegen trekt God zich steeds meer terug uit het profane. De kloof tussen God en wereld wordt steeds dieper. Het jonge christendom is daar niet in meegegaan, maar heeft zich aangesloten bij de Egyptische visie. Niet Jeruzalem, maar Alexandrië is de bakermat van het christendom. 

Van den Berk citeert de kerkvader Augustinus, die zei dat de zaak die nu ‘christelijke religie’ heet, al bestond bij de Ouden en er sinds het begin van het menselijk geslacht altijd geweest is. Tot Christus zelf in het vlees kwam en men de ware religie, die reeds bestond, ‘christelijk’ begon te noemen. Dat is juist en tegelijk onjuist, zegt Van den Berk. Die ‘oude religie’ van Augustinus is niet uit de lucht komen vallen. De Egyptenaren hebben er de grondslagen voor gelegd. 

Behalve een studie van de Egyptische godsdienst is zijn boek ook een afrekening met een verleden in een Kerk, die, niet anders dan bisschop Theofilus, ook zo goed wist hoe het zat met de waarheid. Je proeft iets van verwondering en iets triomfantelijks. Verwondering over het gebrek aan bescheidenheid. Iets triomfantelijks ook. Hij toont het met de stukken aan: zo origineel zijn al die dogma’s niet, de waarheid is lang niet zo exclusief als de kerk meent. Dat relativeert, lucht op, zet aan het denken. 

Waar staat de wieg van het christelijk geloof? Aan de oevers van de Nijl met haar troostende cyclus van opkomst en ondergang? Of in Jerusalem waar alleen een stem God en mens verbindt. Of kan een combinatie ook? De stem hoort bij Jerusalem, het denken over leven en dood bij de oevers van de Nijl.

Tjeu van den Berk, Het oude Egypte. Bakermat van het jonge christendom. 

Uitgeverij Meinema. € 22,50 

http://www.uitgeverijmeinema.nl/boeken/Tjeu-van-den-Berk/Het-oude-Egypte/23472

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑