Aa is dood. Drie woorden. Ze dringen nog niet tot me door. Er was niets dat er op wees dat er iets was met haar hart. Er waren geen waarschuwingen vooraf. Niets hadden we kunnen doen om het te vermijden.
En toch. De dood hoort bij het leven. Ik was het misschien even vergeten.
Ik lees in Gardens van Robert Pogue Harrison. Hij is hoogleraar Italiaanse literatuur aan de Stanford University in Californië. Hij schrijft over Odysseus en Circe, dochter van de zonnegod Helios. Onsterfelijk, prachtig mooi. Ze woont op een eiland, verleidt Odysseus en probeert hem voor eeuwig bij zich te houden. Hij zou onsterfelijk zijn, net als zij. Maar Odysseus wil niet. Hij wil terug naar Ithaca, zijn eiland. Naar Penelope, zijn vrouw. Vergrijsd en niet meer van die jeugdige schoonheid als vroeger. Hij kiest voor vergankelijkheid.
Wat zou er gebeurd zijn, vraagt Harrison zich af, als Odysseus anders gekozen had en wél bij Circe gebleven was? Goede kans dat hij, om in al die eeuwigheid toch wat om handen te hebben, een tuintje begonnen was. Met bloemen, groenten, planten. Stel nu eens dat je Circe’s eiland vanuit de lucht had kunnen zien. Je had eeuwig groen gezien. Geen bloemen, geen vruchten. Want bij bloemen en vruchten horen groei, rijpheid en, onvermijdelijk, vergaan. In een eeuwige tuin heb je dat niet. Daar is geen vergankelijkheid, geen vergaan. Maar ook geen bloemen. Geen hoogtepunten. En dan ineens had je het tuintje van Odysseus gezien. Misschien lag er wel bruin blad te smeulen in een vuurtje. Er was onkruid, er waren bloemen. Er was schoonheid en vergankelijkheid. Het één kan niet zonder het ander. Je wist het meteen: daar woont een mens.
Wij leven in het tuintje van Odysseus. Niet in de eeuwige tuin van Circe. Stel dat ik voor de keus gesteld werd. Ik hoop dezelfde moed op te brengen als Odysseus en te kiezen voor trouw aan vergankelijkheid. Voor Penelope, om met haar oud te worden. Voor het kale Ithaca, waar hard gewerkt moet worden om de aarde iets te laten opleveren. Voor genieten met Aartje, ook al is dat genieten broos en vergankelijk. Geluk kan niet zonder vergankelijkheid. Genieten kan niet zonder besef ‘straks niet meer’, ‘straks nooit meer’.
Nog maar drie weken geleden zaten we in de Argentijnse zomer. Een warme zomeravond. We dronken witte wijn. ‘Wat hebben we het goed’, zeiden we, ‘bovenaards, haast gevaarlijk goed’.
De dood heeft dat genieten niet van zijn glans beroofd. Integendeel. De dood heeft een diepere glans gegeven aan de herinnering aan toen.
Ik voel me een beginner. Wat weet ik van het leven? Wat van de dood?
Wat een prachtig schrijven is dit, wat een moed!
Beste Jan,Ik hoorde het laat van je dochter en vernam van collega Annemiek Schrijver dat je op winter(sport) bent. Hoop dat die"goddelijke" ( witte) sneeuw je gevoelens voor een moment zuiveren.Mijn vrouw heet Snezana (dat sneeuwitje betekent). Zij is op 31 mei 2007 overleden aan longkanker. Zonder een cigaret te hebben aangeraakt. Ik ervaar datgene wat je zegt, niet anders…."Probeer op te staan" wat soms lukt en soms moeilijk lukt. Zo is het en niet anders. Blijf wel op de been. Neca( haar roepnaam) zou niet anders willen. Pillen zouden mijn gevoelens en ratio benevelen en dat is net niet de bedoeling. Hoop alleen me meer te herinneren van de 24 jaar voor haar dood,. Een relatief lange periode die mooi en waardevol was. Het " trauma" overschaduwt dat "licht".De natuur en ook sneeuw helpen misschien daarbij…Hoop dat die dimensie van de natuur voor een moment meer overgave en vertrouwen schenkt in waar we ( nog) geen weet van hebben en ( terecht) ook kritisch naar kijken. Ook dat is ons gegeven.Hartelijke groetvan Gert