Dit is een eenzijdig relaas. Zonder wederhoor. Misschien zijn sommige details niet juist, maar voor de hoofdlijn sta ik in. Ik heb het allemaal van nabij gevolgd. Het beschrijft een ontwikkeling die ik niet voor mogelijk had gehouden. Die me droever stemt dan ik wil toegeven. Ik heb de kerk lief. Ik zou zo graag willen dat het haar goed ging. Dat geldt mijn Dorpskerk in het bijzonder. Helaas. Ik voel me er niet meer thuis.
Afscheid van de Dorpskerk.
Het had zo mooi kunnen zijn. Een middeleeuwse dorpskerk. Een gemeente met ruim voldoende talent, creativiteit en financiële middelen. Negen bijbelkringen met veel belangstellenden van buiten de kerk. Concerten op zondagmiddag. Een lezingencircuit met interessante, aansprekende namen. Nieuwe gezichten in de kerk. Soms terug van heel lang weggeweest. Veel hart voor de kerk. Veel betrokkenheid.
Toch gaat het mis. Ruzie. Eerst binnenskamers. Later in de kerkenraad. Nog weer later in de gemeente. Om de predikant. Vijf jaar heeft hij goed gefunctioneerd. Maar op een zeker moment is ergens (waar precies valt nooit te achterhalen) vastgesteld dat de dominee bij nader inzien toch niet zo geschikt is voor deze gemeente. Dat het voor hem tijd is naar iets anders uit te zien. Of, zoals iemand zei die hem graag zag vertrekken: “De aap heeft zijn kunstjes gedaan, dat kennen we nu wel, hij moet dat nu maar ergens anders gaan doen.” Bij voorkeur zou dat vertrek goedschiks moeten zijn. Via de koninklijke weg noemden ze dat. Eerst dachten ze aan anderhalf jaar. Maar toen de dominee niet bleek te piekeren over weggaan, ook niet binnen die termijn, raakte hun geduld op en werd de tijd steeds korter. Eerst een half jaar en tenslotte zelfs drie maanden. Drie maanden voor de dominee om uit te kijken naar iets nieuws en dan weg wezen.
Er was wel een probleem. Kun je een dominee zijn congé geven, omdat hij je bij nader inzien niet bevalt, hoewel de gemeente bloeit en nieuwe leden trekt? Moet er daarvoor niet iets ‘ergs’ aan de hand zijn? Iets met geld bijvoorbeeld. Of gedoe met een ‘vrouw uit de gemeente’ of, nog erger, een catechisante. Maar daar was geen sprake van. Het ging om de persoon van de dominee. Die persoon begon sommigen steeds meer tegen te staan. Het was begonnen met kleine ergernissen. Als je daar niks aan doet, worden die vanzelf groter. Tot je je bij wijze van spreken al ergert aan de manier waarop iemand kucht. Speciaal de kerkrentmeesters die financieel met hem te maken hadden, hadden een gloeiende hekel aan hem gekregen. Bij zijn komst was de dominee door de toenmalige kerkenraad nogal royaal tegemoet gekomen in zijn financiële wensen. Veel te royaal vonden de kerkrentmeesters bij nader inzien. Ze keken naar de kerkelijke begroting. Zorgelijke gezichten. En dan zo maar 1400 euro als bijdrage in het jaarlijkse tuinonderhoud van de pastorie? Dat schrapten ze liever. Iemand iets afpakken waar hij recht op meent te hebben, is nooit makkelijk. Dat geldt ook voor dominees. Er waren bittere discussies. Nee, de kerkrentmeesters hielden niet meer van de dominee.
Al dat gedoe en geruzie, al die verwijten over en weer, gingen aan de gemeente voorbij. Sterker nog. Ook de kerkenraad wist van niks. Alleen een paar man, en vrouw, in het moderamen, het dagelijks bestuur, van de kerkenraad, en de kerkrentmeesters waren op de hoogte. Dat onder de pet houden gebeurde bewust. Bij het vertrek van de vorige predikant had het goed gewerkt. Ook de vorige predikant was in onmin weggegaan. Ook over hem was het ‘bij nader inzien toch niet zo geschikt’ uitgesproken. In het moderamen was het vuur toen zo hard tegen hem opgestookt, dat hij het na nog geen drie jaar uit eigen beweging voor gezien hield. Ik zat toen in de kerkenraad en hoorde pas dat het helemaal mis was tussen dominee en moderamen, toen de dominee al, zwaar beschadigd, gekleineerd en tegen de overspanning aan, op weg was naar de uitgang. Ik herinner me mijn verbijstering nog goed. We hadden in de kerkenraad over alles gepraat, maar niet over de ruzie tussen moderamen en dominee. Alsof je met buren al het lief en leed deelt en toch, plotseling, op een gezellig avondje hoort dat ze gaan scheiden. Je voelt je niet alleen verdrietig, je voelt je ook gepasseerd. Betutteld als een klein kind, dat maar beter van niks kon weten. Maar bij deze dominee liep het anders. Deze dominee vocht terug. Hij was zelfverzekerd, vond dat hij het goed deed, voelde zich thuis in de gemeente. Sterker nog, hij voelde zich gerespecteerd. Hij bleek bovendien uithoudingsvermogen te hebben en fighting spirit. Hij was niet van plan zich stuk te laten maken.
De achttiende Brumaire van Louis Napoleon
De grote wereldhistorische feiten en personen, aldus de Duitse filosoof Hegel treden als het ware twee maal op. Zijn leerling Karl Marx was dat met hem eens, maar vond dat Hegel iets vergeten had. In zijn Der achtzehnte Brumaire des Louis Napoleon (geciteerd door Slavoj Žižek in zijn Eerst als tragedie, dan als klucht.) schreef Marx: “Er (namelijk Hegel) hat vergessen hinzuzufügen: das eine Mal als grosse Tragödie, das andere Mal als lumpige Farce”. Marx bedoelde daarmee dat de eerste keer dat er iets gebeurt van wereldhistorische betekenis, zoals bij de Franse revolutie, alles bloed serieus is. Zowel het ancien régime als de revolutionairen geloven honderd procent in hun zaak. Daarom is de afloop tragisch. Bij een volgende revolutie, zoals in Frankrijk in februari 1848, is dat geloof er niet meer. De strijd in de nieuwe revolutie gaat niet meer om behoud van het oude of overwinning van het nieuwe. Die strijd is beslist in 1789. Dat weet het ancien régime van 1848. Het gelooft dan ook niet meer in zichzelf zoals het ancien régime bij de Franse revolutie in zichzelf geloofde. Het gelooft niet meer in waar het voor zegt te strijden. Het beeldt zich slechts in dat het in zichzelf gelooft. Daarom is de strijd een klucht, of zoals Marx het zegt : eine lumpige Farce.
Dat dubbel optreden, eerst als tragedie, dan als klucht, geldt niet alleen de grote wereldhistorische feiten. Bij de eerste predikanten die uit het ambt gezet werden, denk aan de Amsterdamse dominee Geelkerken die in 1926 uit de Gereformeerde kerk gezet werd, draaide het nog om essentiële zaken. Bij wijze spreken om leven en dood: de bijbel honderd procent waar of een cultuur- en tijdsgebonden document. De kerk bewaker van eeuwige waarheid of niet. Door het toenmalige ‘ancien régime’, vertegenwoordigd door de synode, werd gestreden voor Gods zaak. Hoe tragisch en niet te winnen die strijd ook was. Nu is dat geloof in de kerk als hoedster van eeuwige waarheid er niet meer. De bijbel is niet meer honderd procent waar. De enig ware kerk is achter de horizon verdwenen. De afzetting van een predikant is in filosofische zin geen tragedie meer (wat personele impact betreft is zij dat nog wel). Geen religieuze strijd op leven en dood. Het gaat niet meer om de ware kerk. Het is een komedie geworden, omdat de kerkbestuurders doen alsof het daar nog wel om gaat. Alsof ze nog geloven wat vroeger geloofd werd. Alsof het hen nog steeds gaat om de ware kerk. In werkelijkheid hebben ze geen idee van wat die ware kerk dan wel zou moeten zijn. Ze geloven slechts dat ze nog geloven. Ze spelen in een klucht of zoals één van de architecten van de afzettingsprocedure tegen de dominee zijn kantoorcollega’s zei toen die vroegen wat hij de avond waarop een cruciale gemeenteavond zou plaats vinden ging doen: “Oh, effe een domineetje wippen.”
Macho problemen
Ik hoorde al vrij vroeg van de moeilijkheden. Ze leken me niet onoverkomelijk. Beetje macho problemen. Het moderamen verwachtte van de predikant een notitie over teruglopend kerkbezoek. De predikant ontkende dat het kerkbezoek terugliep en weigerde zo’n notitie te maken. Ook waren er een paar ongelukkige opmerkingen door de predikant gemaakt tijdens een pastoraal gesprek. Het moderamen nam het hoog op. Een kwestie van uitpraten, dacht ik. Ik veronderstelde goede wil. Wil om er uit te komen. Daar vergiste ik mij in.
Een predikant zit in een kwetsbare positie. Hij is een passant. Hij komt, staat een aantal jaren in de gemeente en gaat weer. De kerkenraad blijft. De kerkenraad staat voor de continuïteit. Vaak schuurt dat. Is de continuïteit, zoals de kerkenraad die voor ogen heeft, bij de predikant in goede handen? Of leidt hij de gemeente in een richting die de kerkenraad helemaal niet ziet zitten?
De secularisatie maakt het gesprek hierover niet makkelijker. Waar staat de gemeente voor? Vroeger was dat duidelijk. De kerk verkondigt het Woord van God, bewaakt het goede geloof, troost, bemoedigt en viert in de sacramenten de aanwezigheid van de Heer. Zo’n omschrijving veronderstelt dat het reilen en zeilen van de gemeente getoetst kan worden aan iets van buiten. Een norm. Gods Woord. Iets dat ons overstijgt. De kerkenraad ziet toe op handhaving van die norm, ziet er op toe dat het eeuwig Woord vanaf de kansel zijn weg vindt naar de gemeente. Zo was het vroeger. Door de secularisatie is dat besef van Gods Woord als eeuwige norm goeddeels verdwenen. Wat ze geloven bepalen de gelovigen zelf. Wat de kerk is, of moet zijn, ook. Ik kan me geen recent geval herinneren van een predikant die zijn ambt moest neerleggen omdat hij zich in zijn verkondiging niet gehouden zou hebben aan Gods Woord. Zelfs predikanten die openlijk Gods bestaan in twijfel trekken blijven in het ambt. Maar een dominee die volgens de kerkenraad, al dan niet ‘bij nader inzien’, niet past bij de gemeente zoals de kerkenraad voor ogen staat, vliegt er uit. Hoe kan dat?
God houdt van koffie na de dienst
In mijn Dorpskerk zitten nogal wat mensen die gewend zijn het voor het zeggen te hebben. In hun werk, in het leven. Ook in de kerk. Van de dominee verwachten ze dat deze zich daarin voegt. Ze willen een kerk waar ze zich prettig voelen. Op zondagmorgen moeten ze om zich heen kunnen kijken, bekende gezichten zien en denken: ‘Fijn dat iedereen er weer is, fijn dat ik er weer ben.’ De dominee moet dat gevoel versterken. Hij moet er een fijne, saamhorige, zeg maar gezellige kerk van maken. Als hij dat niet doet, als er te veel vreemde gezichten in de kerk komen, als hij met de kerk meer actief wil worden in de plaatselijke gemeenschap, er meer een open kerk van wil maken, of een andere liturgie wil invoeren, en al helemaal als hij daarmee te ver voor de troep uitloopt, vinden ze dat vervelend. Het begint met zachtjes mopperen, maar onderschat dat niet! De ergernis verdiept zich. Ze krijgen een hekel aan de dominee. Hij berooft ze van iets dat hen lief is. Hun kerk. Dat steekt. Ze worden boos en stapje voor stapje veranderen beminnelijke, aardige kerkgangers in harde koppen. Hoe trouwer aan kerk en kerkgang, hoe feller de reactie: de dominee moet weg. Gaat het ook nog om geloof, God of verkondiging? Ik betwijfel het. In een geseculariseerde kerkelijke gemeenschap gaat het daar nog nauwelijks om. Het moet er warm zijn. De kerkgangers kennen elkaar. Uit goede en kwade tijden. Na afloop van de dienst drinken ze samen koffie. Knus, maar knus in de goede zin. Veilig. God houdt van koffiedrinkers na de dienst. Zij houden van koffie, van God en van elkaar.
Er was nog een probleem. Toen de kerkenraad, tot woede van de onder-de-pet-houders, die vonden dat de tijd voor openheid nog niet rijp was, uiteindelijk toch hoorde van de ruzie tussen de dominee enerzijds en moderamen en kerkrentmeesters anderzijds, bleek de stemming verdeeld. Een voorstel van de voorzitter van de kerkenraad om de dominee de laan uit te sturen haalde het niet. De stemmen staakten. Negen voor, negen tegen. De dominee mocht blijven. Normaal gesproken beschouwt een voorzitter een stemming over zo’n cruciaal onderwerp als een vertrouwenskwestie en treedt af als hij dat vertrouwen niet krijgt. Maar zo gaat dat niet in de kerk. De voorzitter bleef en begon de tegenstemmers de kerkenraad uit te roken. Dat lukte vrij goed. Vooral toen de diakenen voor wie de dominee helemaal niet weg hoefde, en bloc opstapten. Uiteindelijk waren er in de kerkenraad nog maar twee ouderlingen op de hand van de dominee en die kregen het zwaar te verduren. Meestal via de email. Email heeft veel voordelen, maar draagt bij conflicten zelden bij aan verfijning van de omgangsvormen. In het kerkelijke email verkeer is dat niet anders.
Daar kwam nog bij dat de verhoudingen in de gemeente heel anders lagen dan in de uitgeklede kerkenraad. De meerderheid van de gemeenteleden vond dat de dominee het goed deed. Vooral de generatie met jonge kinderen prees zijn inzet om hen en hun kinderen bij de kerk te betrekken. Tachtig procent van de belijdende leden, zo bleek uit een handtekeningenactie, voelde niets voor de confrontatie en drong aan op verzoening.
Gesteggel over kerkrecht
In de jaren voorafgaand aan de tot standkoming van de PKN, in 2004, is heel lang gesteggeld over het kerkrecht van de nieuwe kerk. Moest dat het hervormde kerkrecht worden? Of het gereformeerde? Het hervormde kerkrecht was autoritair. Logisch, de Nederlands Hervormde kerk was een regentenkerk. Bij de gereformeerden, allen kleine luyden, was het democratischer. Daar was de gemeentevergadering, bestaande uit alle gemeenteleden die belijdenis gedaan hadden, uiteindelijk de baas. Bij de hervormden was dat niet zo. Daar maakte het gezag, belichaamd in kerkenraad en synode, de dienst uit. De gemeente had, net als in onze parlementaire democratie, alleen iets te vertellen bij de verkiezing van ambtsdragers. Dat betekent dat de kerkenraad, eenmaal gekozen, nooit weggestuurd kan worden. Bij de gereformeerden kon dat wel. De gemeentevergadering kon het vertrouwen in de ambtsdragers opzeggen. De gereformeerden waren de discussie over het kerkrecht van de nieuwe kerk op zeker moment beu. Ze wilden fuseren en gaven toe. Het kerkrecht van de PKN werd het Hervormde Kerkrecht. Dat hebben we geweten.
Geleidelijk aan werden de geruchten in de gemeente steeds sterker. De dominee moest weg. Maar waarom? Wat had hij gedaan? Iets ergs? Dat moet haast wel?! Niemand die het wist. Tot, op een avond ergens in maart vorig jaar, een gemeenteavond – de avond van het bovengenoemde ‘domineetje wippen’ – opening van zaken zou geven. De kerk was vol. Je proefde de spanning. Eindelijk zouden we weten wat er aan de hand was. Fijn die belangstelling zou je zeggen. Maar nee, zo gaat dat niet in de kerk. De betrokkenheid werd af geserveerd met een sneer: ‘Was het zondagochtend ook maar zo vol!’. Natuurlijk werd er begonnen met gebed. Of de Heilige Geest ons deze avond wilde helpen. Arme Geest. Zwaar overvraagd. Ik vond het ook niet eerlijk. Eerst de zaak van eieren maken, en dan om hulp vragen of er niets aan de hand is.
Na wat vrome inleidende woorden – “We zijn allen broeders en zusters in de Heer” – kwamen de kerkbestuurders snel ter zake : de dominee moest binnen een half jaar vertrokken zijn. Hij werd per direct ontheven van zijn bestuurlijke functies, lees: hij wordt uit de kerkenraad gezet. Er komt een interim predikant, die, heel fijnzinnig, die avond al aanwezig was.
Zo gaat dat in de PKN. De kerkenraad heeft het voor het zeggen. De dominee, die zwaar onder druk gezet was, zei in de vergadering dat hij onder deze omstandigheden de gemeente niet meer kon dienen en dat hij ging uitzien naar een andere gemeente, hoe moeilijk hem dat ook viel.
De gemeenteleden reageerden emotioneel. Te meer omdat niemand wist wat er precies aan de hand was. Wat is er gebeurd? Wat heeft de dominee gedaan? Er zijn verschrikkelijke dingen gebeurd, hoorden ze, maar wat die dingen waren kon niet gezegd worden. Vanwege de privacy van de predikant. Om hem te beschermen. Meer informatie dan dat er een bestuurlijke botsing was in de kerkenraad en dat de dominee loslippig was geweest over pastorale contacten kwam er niet. Het werd feller. De emoties komen los. Er wordt gejoeld en geapplaudisseerd. Ik maak het helemaal mee. Zo voelt het om door regenten geregeerd te worden. Je wordt als klein kind behandeld en je gaat je ook als een klein kind gedragen. Je krijgt alleen die informatie waarvan de regenten denken dat het geen kwaad kan. Je hebt verder niets te vertellen. Anderen, hoger geplaatsten, bepalen wat er gaat gebeuren. Een authentieke gereformeerde woede laait in me op. Wat een ramp dat de hervormden bij de vorming van de PKN bij het kerkrecht hun zin hebben gekregen.
Als een pluisje van hun jas
De regenten laten het rumoer rustig over zich heen komen en tonen zich vertoornd zoals volwassenen zich boos maken op kinderen. “Het wordt tijd dat deze gemeente eens een lesje krijgt!”, zegt één van hen. Alle tegenwerpingen en steunbetuigingen aan de dominee slaan ze als een pluisje van hun jas. Opmerkelijk detail vind ik wel, dat bijna alle regenten van gereformeerde huize zijn. Een slechte combinatie. Anders dan vroeger. Hervormde regenten hadden ook altijd iets liberaals, iets tolerants dat je bij de gereformeerden vergeefs zocht. In de PKN komen beide samen. Hervormd regentendom en gereformeerde gelijkhebberij. Als twee platte stenen die het kerkje vermorzelen.
Op een tweede gemeenteavond, een paar maand later, blijkt dat het nog regentesker kan. De avond wordt voorgezeten door een oud synodevoorzitter die het klappen van de zweep kent en goed is geïnformeerd over de chaotisch verlopen eerste avond. Hij spreekt ons meteen in het begin al streng toe. Er mag niet geapplaudisseerd worden, laat staan gejoeld. Bovendien moet de gemeente bedenken dat zij in deze zaak geen enkele stem heeft. De dominee moet weg. Er zal een ontslagprocedure tegen hem worden aangespannen, een zogenaamde artikel 3. 20 procedure. De dominee wordt met onmiddellijke ingang ontheven van zijn functies.
Opnieuw boosheid. Frustratie. Ook na herhaaldelijk doorvragen wordt niet gezegd wat de dominee dan eigenlijk gedaan heeft. Niettemin kwalificeert één van de kerkbestuurders van achter de tafel het gebekvecht als een “open gedachtewisseling” waar hij “dankbaar” voor is. Een andere bestuurder zegt: “Als ik in deze zaak voor iemand ben, ben ik voor de gemeente.” en verdedigt vervolgens de beslissing die de gemeente voor jaren zal splitsen, zo niet liquideren.
Tot het laatste is er vanuit de gemeente, ook door mij, geprobeerd tot een compromis te komen. Op zeker moment leek dat binnen handbereik. De dominee zou vertrekken binnen een termijn die redelijk was om een nieuwe gemeente te vinden. Maar de kerkenraad voelde daar niet voor. Van vrijwillig opstappen kon alleen sprake zijn als de dominee binnen drie maanden weg was. Voor eigen risico, dat wil zeggen zonder verdere doorbetaling. Punt uit. Een verschil van, wat zou het zijn drie, vier, vijf maanden? In ieder gewoon bedrijf zouden verstandige mensen op deze basis tot een compromis komen. Ruzie en vechten tot het laatste gaatje is nooit goed voor de continuïteit. In de kerk is dat anders. Daar gaat het om de macht. Om persoonlijke eer. Om je zin te krijgen. God is uit de eeuwigheid verdwenen. Op aarde maken kerkbestuurders uit hoe Hij gediend moet worden. Een norm daarbij, bijvoorbeeld over ‘de ware kerk’ of een idee hoe de kerk zou moeten zijn, hebben ze niet meer. Het is of ze een auto besturen in een sneeuwstorm. Verblind. Ook over de effecten van hun besluiten denken ze niet meer na. Vol gas, maar zonder idee waar ze heen willen.
Emoties rond begrafenis en avondmaal
Kort na de tweede gemeenteavond werd ik, laat op de avond, opgebeld door een vrouwelijk gemeentelid. Ze vertelde me dat haar man die week was overleden. Haar man, van huis uit kerkelijk maar er later van vervreemd geraakt, was door de dominee weer bij de kerk gekomen. Hij, de dominee, had hem begeleid in zijn ziekte en zou de begrafenis doen. Ze was met haar dochters de rouwkaarten aan het schrijven en juist op dat moment was ze gebeld door een kerkrentmeester die haar had gezegd dat de dominee geschorst was en dat die begrafenis dus niet kon door gaan. Daarna had hij haar sterkte toegewenst en de telefoon op de haak gehangen. Wat moest ze nou, de rouwkaarten waren al gedrukt? Gelukkig is dat goed gekomen. Maar voor mij ging er op dat moment een deur dicht. Die deur had trouwens al op een kier gestaan. Dat kwam door een protestactie tijdens het avondmaal. Toen de dominee de gemeente uitnodigde aan het avondmaal te gaan, bleven de kerkenraadsleden die wilden dat hij zou vertrekken collectief zitten. Was niet afgesproken, zeiden ze later. Spontaan opgekomen. Later maakten ze van hun actie nog een verwijt aan de dominee: hij was later niet naar hen toe gekomen om te proberen de avondmaalsgemeenschap te herstellen. Daarmee was hij volgens hen pastoraal tekort geschoten.
In het avondmaal raken tijd en eeuwigheid elkaar. Het is een sacrament. Daar zit het woord sacer, heilig in. Als je niet aan het avondmaal wilt gaan wegens ruzie, dat kan, dan blijf je thuis. Je gebruikt het sacrament niet als strijdmiddel in een twist. Dan maak je van een heilig spel een klucht.
Uiteindelijk kwam het tot een afzettingsprocedure bij de landelijke kerk. Maar daarvoor was er heel wat gebeurd. Toen de stemmen in de kerkenraad staakten besloot de raad hulp van buitenaf in te roepen. In de kerk heet dat een bijzondere visitatie. Toen ik er van hoorde, meldde ik mij bij de visitatoren om mijn visie op de zaak te geven. Wat ze er mee deden moesten zij zelf weten. Ik zocht het contact vanuit de gedachte dat je in zo’n conflict iedere snipper informatie kunt gebruiken. Toen ik ze sprak, bleek zo tussen de regels door dat ze hun mening al gevormd hadden. De dominee was het probleem. Het beste zou zijn als hij opstapte, de vraag was hoe dat te bereiken zonder grote schade aan te richten. Ik vond die vroege stelligheid vreemd. Die bevreemding verdiepte zich nog toen ik later van de dominee hoorde dat hun eerste vraag in zijn gesprek met hen niet was: “Hoe kijkt u aan tegen deze zaak?”, maar “Vindt u het niet vreselijk wat ze allemaal over u zeggen?” Hij had daar niet tactvol op gereageerd en dat had geen gunstige indruk gemaakt. Later begreep ik dat er voor alles uit gelobbyd was vanuit de kring van gemeenteleden die de dominee graag zagen vertrekken.
Uiteindelijk kozen de visitatoren in hun eindrapport toch voor bemiddeling. Terecht leek me. De gemeente zou splijten als er, voor welke kant ook maar, partij gekozen werd. De dominee en de kerkenraad moesten, flink begeleid, samen aan de slag om er uit te komen. Het rapport werd besproken in de kerkenraad die toen nog fifty/fifty was samengesteld in voors en tegens.
Hoewel de kerkenraadsvergadering waarin het eindrapport van de visitatoren besproken werd met gebed begonnen zal zijn, was de broederlijkheid ver te zoeken. Veel boosheid en verbaal geweld van degenen die wilden dat de dominee weg moest. Zo veel, dat de voorzitter van de diaconie het welletjes vond en zwijgend de vergadering verliet. Thuis schreef hij meteen zijn ontslagbrief uit de kerkenraad. De andere diakenen volgden hem later. Zo ontstond in de kerkenraad een meerderheid voor vertrek van de dominee. De visitatoren bogen voor dit geweld, trokken hun voorstel in, en kozen in een nieuwe versie voor ontslag van de dominee.
‘Ik ken hem goed uit het schoolbestuur’
In de kerkelijke praktijk is zo’n zaak dan feitelijk beslist. Weliswaar wordt de zaak nog twee keer op hoger plan besproken, de eerste keer in de classis, een soort regiovergadering van kerken, de tweede keer bij het Generale College voor de Ambtsontheffing van de landelijke Kerk. Maar het gebeurt maar hoogst zelden dat deze colleges afwijken van wat kerkenraad en visitatoren beslist hebben. Ik kende de voorzitter van de classis goed en meldde mij bij hem net als ik bij de visitatoren gedaan had, om, als hij dat dienstig vond, mijn visie op de zaak te geven. Die visie was en is dat het hier ging om een uit de hand gelopen machtsstrijd tussen de dominee en een deel van de kerkenraad waar de gemeente part noch deel aan had. Dat de kerkenraad een minderheid van de gemeente vertegenwoordigde. Dat een wegsturen van de dominee rampzalig zou zijn voor de continuïteit van de gemeente. De voorzitter van de classis reageerde vriendelijk dat hij, als dat nodig was, graag gebruik zou maken van mijn expertise maar dat hij de voorzitter van de kerkenraad goed kende uit een (christelijk) schoolbestuur waar zij samen in gezeten hadden en dat hij alle vertrouwen had in diens wijsheid. Hij heeft mij nooit meer gebeld.
De classis, zo hoorde ik later, hoeft niet meer aan ‘waarheidsvinding’ te doen. Dat betekent dat ze zich niet meer hoeft af te vragen wat er werkelijk aan de hand is. De visie van de, intussen uitgerookte, kerkenraad is per definitie de juiste visie. Zoals later de visie van de classis voor de nog hogere kerkelijke autoriteit de juiste en per definitie zorgvuldig tot stand gekomen visie is omdat het de visie van de classis is.
Door de secularisatie en vergrijzing zijn er nog maar weinig kerkbestuurders over. De meesten kennen elkaar. Van andere besturen of al uit de studententijd. Bevorderlijk voor een kritische beoordeling van elkaar is dat niet. In theorie kent de kerk beroepsmogelijkheden bij hogere kerkelijke organen. In de praktijk moet je je daar niet te veel van voorstellen. Het gebeurt slechts een heel, heel enkele keer dat een hoger college kerkenraad en/of visitatoren terug fluit.
Een spelletje armpje drukken
In de katholieke kerk is geen democratie. Het is de bisschop die bepaalt hoe het toe gaat in zijn diocees. In tegenstelling daarmee heeft de protestantse kerk zich er altijd op beroepen dat zij wel democratisch is. Dat in de protestantse kerken de leek, en niet de bisschop de dienst uit maakt. En inderdaad de kerkenraad, het bestuur van de gemeente, is een democratisch verkozen lekenbestuur. Maar democratie heeft nog een ander kenmerk, namelijk checks and balances. In een democratie wordt de macht getoetst. De macht moet zich permanent verantwoorden. Ik ben er altijd blind van uit gegaan dat dat in de kerk ook gebeurde. Dat een classis of een hoger kerkelijk college een uitspraak van kerkenraad en visitatoren ook inhoudelijk zou toetsen. Dat gebeurt niet. De colleges kijken alleen of er procedureel goed gehandeld is. Of er sprake is van een kerkrechtelijk juist besluit van de kerkenraad. Dat een kerkenraad tot zijn besluit gekomen is na de dissidente helft van de raad uitgerookt te hebben, gaat hen verder niet aan. Dat de classis het besluit van de kerkenraad volgt zonder ooit zijn licht in de gemeente opgestoken te hebben, regardeert hen ook niet. Dat betekent dat een kerkenraad een gemeente kan kapen en er mee weg komt.
Geen vereniging overleeft anno 2014 zo’n aanpak. De kerk wel? Natuurlijk niet. Dat de kerk toch voor dit ondemocratische systeem kiest, komt omdat ze gelooft in haar eigen geloof. Ze gelooft dat ze gelooft dat de wereld nog net zo is als in de tijd van de vroegere Hervormde Kerk. Toen de Vaderlandse Kerk gezien werd als de plek waar Gods Woord verkondigd werd. Ook toen maakten bestuurders er de dienst uit. Ook toen ging dat vaak niet goed. Maar men geloofde toen nog écht in de eigen boodschap. Daarom was er, meer dan nu, van binnenuit iets van checks and balances. Meer besef dat besturen ook dienen is. En dat kerkrecht moet samen gaan met liefde. Liefde voor de mensen, liefde voor Gods Woord. Dat kon regenten wijs maken, en mild. Ik ben die houding in dit conflict niet tegen gekomen.
De tijd van die regenten ligt achter ons. Iedere gemeente in de Kerk zoekt naar zijn een eigen vorm. Niemand weet meer wat de beste wijze van kerk zijn is. Zoveel gemeenten, zoveel zinnen. Als dan strijd ontbrandt, speelt Gods Woord geen enkele rol. De bestuurders vergaderen, kijken of de procedures goed doorlopen zijn en stempelen af. Als inhoud verdampt, beslist de macht.
Korte tijd na de uitspraak van het college van de ambtsontheffing dat de dominee moest vertrekken, informeerde één van de drijvende krachten achter zijn gedwongen vertrek bij een wederzijdse vriend hoe het met me ging. “Waarom wil je dat weten?”, vroeg onze vriend. “Oh”, zei hij, “wij hebben gewonnen. De dominee moet weg.” Toch een spelletje armpje drukken. Geen tragedie, maar een klucht.
Recente reacties