Image

Op vijf oktober 1898 stierf de Utrechtse student Daan Boeke geheel onverwacht in zijn slaap. De dood van haar kind leidde bij zijn moeder, Nelly Oort, dochter van de Alkmaarse predikant Arent Oort, tot een tweestrijd in haar ziel. Nelly Oort was een vrome vrouw. Ze geloofde in Gods trouwe zorg. Ze was blij om die trouwe zorg. Maar hoe kon zij blij zijn over wat God nu beslist had? Ze moest geloven dat Daan het ‘zo fijn’ had bij Hem. Maar kon ze dat? Was haar verdriet daarvoor niet te groot? Ze voelde zich er schuldig door. Gevangen als ze was tussen haar eigen gevoel en Gods beschikking.

Haar dagboekaantekeningen troffen me omdat de moderne tijd erin aan de deur klopt, maar nog niet wordt toegelaten. Nelly Oort hoorde enerzijds bij de premoderne tijd. De tijd van een almachtige God, die woonde in een eigen werkelijkheid van waaruit Hij alles beschikt en zijn gelovigen omringt met Zijn liefde en zorg. Tegelijk voelt ze, en daarin zien we de invloed van de moderne tijd, haar persoonlijke verdriet en moet ze erkennen dat haar verdriet niet te rijmen valt met haar geloof in Gods almachtige zorg. Maar ze ziet haar verdriet nog als gebrek aan geloof. Ze schrapt haar eigen gevoel weg. Het mag niet. Ze mag niet verdrietig zijn. Hoe kun je verdrietig zijn om wat de goede God bepaalt?

We zijn intussen meer dan 110 jaar verder. Er is heel wat gebeurd. De premoderne tijd, met een God in een eigen werkelijkheid is afgelost door de moderne tijd. Sinds een tijdje kunt u een serie Dvd’s kopen met daarop honderd gesprekken die schrijver/journalist Adriaan van Dis voerde met schrijvers. De gesprekken waren onderdeel van een populair televisieprogramma, dat de VPRO uitzond van 1983 tot 1992. Het is altijd moeilijk om voor je zelf vast te stellen of het veel verschil maakt of je nu in 2014 leeft of twintig of dertig jaar eerder in 1984 of in 1994. Maar kijk naar deze gesprekken en je proeft het verschil tussen toen en nu. Van Dis praat met de verlichte, links georiënteerde intelligentsia van ons land. Het was nog volop moderne tijd. Moderne tijd die zich af zette tegen de pre moderne tijd met haar geloof in God, zoals we dat zo juist zagen bij Nelly Oort. Keer op keer wordt Gods bestaan ontkend. Heel rustig. Alsof alleen domoren en achterblijvers de waarheid van dat inzicht nog niet delen. Een kwestie van tijd, zo lijkt het, of het is voorbij met geloof en religie.

Het gezag waarmee zij spraken, ontleenden de gesprekspartners van Van Dis meestal aan wat ze schreven in toentertijd gezaghebbende kranten en weekbladen. Een bijzonder rol in die ‘gezaghebbende bladen’ speelde het weekblad Vrij Nederland. Het had toen het meeste gezag. Op de apenrots van de Nederlandse journalistiek stond het op de top. Het blad, ooit voortgekomen uit een verzetsblad van van premodern naar modern doorgebroken jonge gereformeerden, was meer en meer de spreekbuis geworden van de moderniteit. De vlaggendrager van het afscheid van een geloof, dat, of het nu in de protestants of de katholieke variant was, zonder uitzondering werd beschreven als iets van vroeger, als een product van de premoderne tijd, die definitief achter ons lag. Dat met het verdwijnen van de premoderniteit ook zin en betekenis uit het leven waren verdwenen, was niet erg: Wees blij dat het leven geen Zin heeft, is de titel van een de boeken die Van Dis bespreekt.  

Ik heb weinig behoefte me daar tegen af te zetten. Ik las het blad regelmatig. Het bracht iets teweeg. Het bracht reuring in de Nederlandse samenleving. Reuring die er eerder niet zo geweest was. Het tastte vanzelfsprekendheden aan. Ook de vanzelfsprekendheden van het geloof.

Intussen zijn we twintig jaar verder. Vrij Nederland zit niet meer op de top van de apenrots. Sterker nog de hele apenrots is verdwenen. De kranten zijn geen dragers meer van een specifieke mentaliteit waarin zij hun lezers voorgaan. Er is veel voor te zeggen dat de kranten met hun grote oplages en trouwe lezers producten waren van de, intussen voorbije, moderne tijd. De tijd die vooruitgang zag als kenmerk van de moderniteit en godsdienst als een belemmering op de weg daar naar toe. Die tijd is voorbij. Het geloof in vooruitgang is voorbij. Godsdienst wordt gezien als een privé aangelegenheid die ieder voor zichzelf  moet beleven. Maar niet alleen godsdienstigheid, ook anti-godsdienstigheid is een privé aangelegenheid geworden. Er zijn geen bekende, gezaghebbende Nederlanders meer die als vertegenwoordiger van vooruitgang en progressiviteit schrijven in kranten of weekbladen. Nee, bekende Nederlanders zijn thans televisiepersoonlijkheden, die de kunst beheersen in een one liner een gevoel of een mening samen te vatten. Hun roem is net zo bestendig als hun aanwezigheid op het scherm.

Er is nog iets gebeurd sinds de jaren tachtig van de vorige eeuw. De verwachting dat het zoeken naar Zin vanzelf zou ophouden, omdat we blij moesten zijn dat er geen Zin was, is niet uitgekomen. Integendeel. Nooit is er zo verschillend, zo vol overgave gezocht naar Zin en betekenis als in deze tijd. We zoeken naar betekenis voor onszelf. Zonder onze betekenis aan anderen voor te schrijven.

Om het leven hebben we niet gevraagd. We hebben het gekregen. De Engelse schrijver Julian Barnes vergelijkt het menselijk leven met een vogel die vanuit de duisternis een feestzaal in vliegt. Het is er licht, warm en vrolijk. De vogel blijft er een tijdje en vliegt er dan de andere kant weer uit, de duisternis in. Voor ons leven vergetelheid. Na ons leven niet anders.

Waarom willen we eigenlijk leven? Waarom willen we iets van betekenis construeren tijdens die korte onderbreking van eeuwige duisternis en vergetelheid, die we het menselijk bestaan noemen? Wat mij betreft gebeurt dat omdat ik bewust iets van het leven wil maken. Ik wil dat omdat ik het leven de moeite waard vind. Waarom? Omdat het leven in potentie kwaliteit bezit. In potentie. Niet vanzelf. Het komt je niet aanwaaien. Het zoeken naar kwaliteit is niet een activiteit als alle andere. Het is speciaal. Het staat niet op hetzelfde niveau als vissen of een spelletje bridge. Nee, het zit dieper, fundamenteler. Alles wat we doen, vissen, bridgen, wandelen of het bezoeken van deze lezing, staat ten dienste van het zoeken naar kwaliteit. Naar wat het leven de moeite waard maakt.

Lukt het ons het leven zo te leiden dat het de moeite waard is? Stel u mocht u zelf  een cijfer geven. Stel u bent lid van een jury. Een jury als bij een toernooi IJsdansen. Maar u bent niet alleen jury, u bent ook de schaatser of schaatsster op het ijs. U beoordeelt u zelf zowel in de individuele kuur als, als u een paar met iemand vormt, in het paardansen. Er zijn verplichte figuren, die iedereen moet doen. Net zoals er in het gewone leven dingen zijn die iedereen moet doen. Maar er zijn ook sprongen en bewegingen die u zelf hebt bedacht. U kijkt naar u zelf. Hoe brengt u het er af? Tot het onbesuisde af moedig? Of juist een beetje saai en voorzichtig? Wat voor cijfer zou het zijn? Of zou u zichzelf het liefst twee cijfers willen geven. Het eerste cijfer voor wat het zou moeten zijn. Het tweede voor wat het daadwerkelijk is.

Ik denk dat wij niet lang hoeven na te denken over welk cijfer we onszelf zouden geven. Bij de meesten van ons zal het met dit cijfer zijn als met ons gewicht: niet zoals we het graag zouden zien, maar niet in staat het beter te doen.

Religie heeft altijd gezocht naar betekenis. De filosofie heeft niet anders gedaan. Volgens Aristoteles gaat het in betekenisvol leven om optimale zelfverwerkelijking. Het ‘zelf’ dat verwerkelijkt moet worden is volgens hem wat een mens tot mens maakt. Wat hem onderscheidt van een dier. Wat specifiek menselijk is. Logos, verstand, deugd. Daar denkt Aristoteles aan. Hoe dichter een mens het ideaal van mens zijn benadert, hoe betekenisvoller, en gelukkiger een mens leeft.

Hier vallen twee belangrijke woorden: betekenis en geluk. Hangen ze samen? Kun je zeggen dat het leven geen betekenis heeft en toch gelukkig zijn? Is ongeluk synoniem voor betekenisloos? Welk ongeluk? Het fysieke ongeluk, als ziekte of dood? Of het morele ongeluk dat een gevolg is van verkeerde beslissingen? Of kun je toch betekenis ontdekken in wat je overkomt aan ongeluk? Maar moet dat? Moet je betekenis toekennen aan ongeluk? Maakt de dood van een geliefde, de dood van een kind het leven onvermijdelijk betekenisloos? Of kun je zo’n gebeurtenis qua betekenis als neutraal beschouwen en is het vervolgens aan jou om te beslissen wat die gebeurtenis doet met de visie die je had op een betekenisvol leven?

Als je een morele beslissing neemt die verkeerd uit pakt en jezelf en anderen schade doet, tast dat dan de betekenis die het leven voor je heeft aan of kun je desondanks blijven volhouden dat het leven betekenis heeft. Kun je altijd betekenis aan het leven toekennen of moet je gewoon een beetje mazzel hebben. omdat al te veel pech de bodem weg slaat onder je bestaan.

Voor we op die vragen ingaan, wil ik eerst in gaan op een verandering in de filosofie die we in deze jaren zien. In de klassieke tijd, de tijd van de Griekse en Romeinse filosofen was een filosoof iemand die zocht naar levenswijsheid. Socrates zocht naar rechtvaardigheid. Aristoteles naar het goede leven. De Stoa naar een leven in harmonie ook bij tegenslag en verlies. In de loop der eeuwen veranderde dat. Filosofie werd minder levenswijsheid. Meer systeemdenken. Minder praktisch. Meer theoretisch. Deze jaren zien we dat veranderen. De filosofie wil weer praktisch worden, mensen helpen bij het nadenken over wat het goede leven is. We zien die ontwikkeling in de opkomst van de levensfilosofie. In de populariteit van boeken als van Alain de Botton en Frédéric Lenoir, die religie, filosofie en levenswijsheid met elkaar proberen te verbinden.

De opkomst van die op praktische zin gerichte filosofie moet je zien in het perspectief van de postmoderniteit. De postmoderniteit gelooft niet in grote verhalen. Gelooft niet in iets dat alle mensen zou samen binden. Of het nu een gemeenschappelijk beleden geloof is, of een gemeenschappelijk beleden ongeloof. De postmoderniteit ziet die de mensen als losse individuen.

De filosoof Peter Bieri, door zijn boek Nachttrein naar Lissabon beter bekend onder zijn schrijversnaam Pascal Mercier, noemt een goed leven een Selbstbestimmtes Leben. In sebstbestimmt zit het woord stimmig. Iets is stimmig als het klopt. Als er overeenstemming is (in ons woord ‘stemming’ zit datzelfde idee). Een selbstbestimmtes Leben is een leven dat klopt met de eigen gedachten en gevoelens. Dat is wat anders dan autonoom leven. Iemand kan autonoom leven, ook al is er in zijn leven geen sprake van Stimmigkeit. Om in overeenstemming te leven met jezelf, moet je je zelf kennen. Maar hoe leer je je zelf kennen? In elk geval niet door met een lampje af te dalen in het eigen binnenste. We hebben zo’n lampje niet tot onze beschikking. Bovendien zit er geen mannetje in ons dat we als waarnemer van ons innerlijke Ik op pad kunnen sturen. Het enige dat we hebben om onszelf te leren kennen, is voor onszelf na te gaan wat er in ons leven gebeurde en hoe we daar op reageerden. Soms zijn we daar trots op en vertellen we er graag over. Soms schamen we ons en stoppen het weg. Welke verhalen vertellen we graag? Welke niet? Waarom? Kloppen de verhalen nog als we in een crisissituatie belanden? Met die vragen begint het zoeken naar zelfkennis.

Ik heb de afgelopen jaren veel gelezen en geschreven. Over van alles. Maar het liefst toch over religie. Wat is het? Wat doet het met mensen? Waarom kan religie troosten? Helpt religie bij het ontwerp van het eigen bestaan?

Volgens de Braziliaanse filosoof/theoloog Rubem Alves ontstaat religie als de mens weigert de natuur langer te zien als een onontkoombaar, finaal proces. Ook al kun je dat finale, onontkoombare niet ontkennen, je kunt wel verlangen naar een alternatief. Religie gaat over dat verlangen. Verlangen dat ontstaat als we voelen dat er iets niet goed is. Dat het is of er een stuk van ons is weggerukt waardoor er een gat is ontstaan in onze ziel. Een gat waarin alle herinneringen aan wat we liefhadden en verloren, staan in een decor dat niet meer bestaat. Heimwee houdt de herinneringen levend en behoedt hen voor vergetelheid.

Wie gelooft ziet dezelfde dingen die anderen ook zien, maar met andere ogen. Over God spreken we vanuit onze eigen verbeelding. We doen dat, als we vermoeden dat de grenzen van het mogelijke verder reiken dan die van het werkelijke. Verbeelding is een verklaring van liefde voor wat nog moet ontstaan.

De weg naar die verbeelding, de weg naar God, loopt volgens Alves via schoonheid. Schoonheid gaat verder waar rationaliteit niet kan komen. Schoonheid beleven we in muziek, in poëzie. Maar ook in het alledaagse. Alves is intussen bijna tachtig jaar. Zijn  dagen bestaan uit ‘een beetje tuinieren, een beetje koken, een beetje schrijven’. Zijn ontmoetingen met schoonheid zijn concreet, aards geworden. Een goede maaltijd, vruchten uit de moestuin. Hij vergelijkt een goede maaltijd met een droom. Het voedsel dat we eten, transformeert ons als het opgehouden heeft te bestaan. Zo kan óók via onze dromen  wat opgehouden heeft te bestaan ons transformeren. In onze dromen kunnen we weigeren het verlies te accepteren. Daardoor kunnen wij dat met ons mee blijven dragen en het opnemen in onszelf. Ons lichaam wordt deelgenoot van de droom. Zo weigeren wij ons neer te leggen bij de finale, onontkoombaarheid van de natuur. Verlangen, een droom, die maakt dat we met ons blijven dragen wie er niet meer zijn. Zoals voedsel ook nadat het verteerd is, opgenomen wordt in ons lichaam en ons lichaam van nieuwe impulsen voorziet. Zo kun je, dacht ik toen ik dat in 2011 allemaal las en opschreef, mooi en wijs oud worden, op een mooie zomeravond in de tuin, verder reiken dan het werkelijke, de dierbare gestorvenen bij je laten zitten, hen opnemen in je leven. Mooi. Dood en leven liepen in elkaar over. Je wist dat je zelf ook zou sterven. Je was daar niet bang voor. Het was goed zo. Heel goed. Ik nam nog een slokje wijn en voelde me verbonden.

En toen stierf, nog geen jaar nadat ik over Alves’ mijmeringen over leven en dood had gelezen, geheel onverwacht, door een hartaanval, mijn dochter, waar ik ziels en ziels veel van hield. En het was waar : het voelde of er een stuk van mij was weggerukt waardoor er een gat was ontstaan in mijn ziel. Een gat waarin alle herinneringen aan wat ik liefhad en verloren had, stonden in een decor dat niet meer bestond. Maar, het was niet heimwee dat zorgde dat haar aanwezigheid blijvend wordt gevoeld. Nee, het was de pijn. De pijn van het scheuren. Het gevoel dat er iets was los gescheurd. De pijn was veel te intens om te boven te komen met een goed glas wijn op een zomeravond, denkend over sterfelijkheid en de onontkoombaar van de processen van de natuur. Dat verdriet is niet weg gegaan. Ik droomde pas. We waren op reis. In New York, zoals we vroeger vaak deden. We liepen op straat. Fifth Avenue. Het was zonnig, vrolijk. Ik liep met haar. Ik voelde dat gevoel van vroeger. Dat gevoel van: alles is goed. Ik voelde het geluk van vroeger. Zoals het nooit meer zal worden. Ik werd wakker. Gelukkig liep de droom nog een tijdje door. Ik voelde het geluksgevoel. Het gloeide na als een steen die in de zon heeft gelegen en de warmte nog een tijdje vasthoudt, ook nadat de zon is verdwenen. Ja, ik weet wel wat heimwee is.

Het leven is grillig. De dood komt onverwacht en snijdt een leven af. We blijven ontredderd achter. Oog in oog met een afgeknotte zuil. Onvoltooid, onvolledig. Zo dacht ik in het begin ook over het leven van mijn met 38 jaar veel te jong gestorven dochter. Maar er veranderde iets. Naarmate ik haar dood meer en meer als een gegeven accepteerde, ben ik haar leven steeds meer als een voltooid leven gaan zien. Op een college over ontdekkingsreizigers hoorde ik over de jong gestorven Nederlandse ontdekkingsreizigster Alexine Tinne. Op 23 mei 1868, een jaar voor haar dood in 1869 bij een roofoverval in de Lybische woestijn, schreef Alexine aan haar broer Jan het volgende:  

“A propos, als mij op mijn reizen iets overkomen zou, als ik gedood zou worden, dan zal men ongetwijfeld zeggen: Ja dat komt ervan, van al dat reizen! (…) Ik heb nooit het geluk begrepen van heel oud worden ……… Ik heb geen haast om te sterven – maar als het gebeurt, goed. Een kort maar een vrolijk leven! “

Ik denk dat mijn dochter dolgraag verder had geleefd. Nu het anders gelopen is, kun je naar haar leven kijken als een kort en door die korte tragisch leven. Maar je kunt het ook zien als een kort en vrolijk leven. Een vriendin vertelde me dat ze jong, ze was een jaar of twaalf, bijna gestorven was aan epilepsie. Doodziek en op het randje van de dood bad ze om niet te hoeven sterven. Ik bad niet eens zo zeer voor mijzelf, zei ze. Maar vooral voor mijn ouders die ontoelaatbaar verdrietig zouden zijn als ik er niet meer was. Stel een gestorvene zou terugkeren en het verdriet zien dat er is om haar dood. Ze zou kunnen vragen: ‘Is er nu alleen maar verdriet om mij? Is er dan niets in mijn leven geweest waar jullie blij over kunnen zijn, of dankbaar. Waar jullie wat aan gehad hebben. Wat jullie nu helpt en waar ik, postuum, blij om kan zijn, dat dat in jullie herinnering aan mij voortleeft.”

Een onvoltooid leven is een leven dat van buiten af, zinloos, zo maar, is doorgeknipt. Een voltooid leven is een leven met een begin en een einde. En daardoor met betekenis. Zelf gemaakte betekenis. Maar toch betekenis.

De religieuze traditie waarin ik ben opgegroeid, draait om onvoltooid leven, dat onvoltooid gebleven zou zijn, als God het niet voltooid had. Aan de kruisdood wordt een meerwaarde toegekend waardoor het afgebroken leven een voltooid leven wordt. Met aan de ene kant het volle accent op de willekeurigheid, de onrechtvaardigheid van de dood. En aan de andere kant het totaal onverwachte van de betekenis die er aan wordt toegekend.  Dat onverwachte heet in mijn traditie: Opstanding.

De grootste dienst die wij aan onze gestorvenen kunnen doen, is over het graf heen tegen hen te zeggen: je hebt kort geleefd, maar voor ons heb je rijk geleefd. Je hebt ons gegeven wat je had. Te kort, zeker. Maar voldoende. We vonden het heerlijk dat je er was en denken aan je met liefde en dankbaarheid.

Er is nog iets. Het leven is kostbaar. Als ik dat nog niet wist, weet ik het nu. Het kan zo maar voorbij zijn en wat ligt er dan op de schaal? Dat geeft het leven een urgentie. Je leert scherper onderscheiden tussen wat wel en wat niet bijdraagt aan voltooiing. Waar je maar beter mee kunt kappen. Waarmee je juist moet doorgaan. Mijn leven is veranderd, tegelijk ben ik dezelfde gebleven. Het is helderder geworden. De dood maakt helder wat leven betekent.

Als Jezus in het vierde evangelie, dat van Johannes, zegt dat hij gaat sterven, of liever dat hij  zal gaan naar een plaats waar zijn discipelen hem niet kunnen volgen, zijn zijn volgelingen in grote verwarring. Begrijpelijk. Ze hebben alles achter gelaten en zijn Jezus gevolgd. En dan kondigt de gids, de man die ze onvoorwaardelijk vertrouwden ineens zijn vertrek aan. Een afscheid voor altijd. Petrus accepteert dat niet. Hij vraagt: ‘Waarom kan ik u niet volgen? Ik zal mijn leven voor u inzetten.” Het antwoord dat hij krijgt, is dat hij zijn Meester voor de haan kraait drie maal verloochend zal hebben. Toch lijkt Jezus daarna zijn uitspraak te nuanceren. Hij gaat slechts weg, zegt hij, om een plaats te bereiden. Als hij dat gedaan heeft, komt hij terug en “zal hij hen tot zich nemen”. Zo lijkt het op het nippertje met die eeuwige bestemming toch nog goed af te lopen. Ze worden gehaald. Ze halen opgelucht adem. Hun bestemming is geregeld. Een plek in de hemel. Uiteindelijke geborgenheid. Maar Jezus praat door en zegt: “En waar ik heen ga weten jullie de weg.” Opnieuw slaat de paniek toe. De bestemming hoefden ze toch niet te weten? Jezus zou hen toch komen halen? Thomas verwoordt wat ze denken: Wij weten niet waar u heen gaat, hoe weten wij dan de weg? Waarop Jezus naar zichzelf wijst als de weg. Dat is mooi. Maar het is geen bestemming. Een weg is nu eenmaal geen bestemming. Waarom spreekt die tekst mij zo aan? Ik geloof niet in een voorgegeven norm voor menselijk leven. Ieder mens gaat de weg die bij hem of bij haar past. We maken keuzes en al die keuzes tezamen maken een levensweg tot onze levensweg. Van ons leven moeten we zelf een zinvol geheel maken. Dat vereist veel. Zelfs als alles mee zit, vereist dat veel. Het wordt nog eens extra zwaar als het tegenzit. Bij vroege dood, onderuit gaan in een carrière, vastlopen in een huwelijk.

Mij heeft altijd geïnspireerd dat op de weg waarover Jezus spreekt, tijd en eeuwigheid elkaar raken. Tijdens zijn leven is dat door de mystieke verbondenheid tussen hem en degene die hij De Vader noemt. Na zijn leven raken tijd en eeuwigheid elkaar in de symbolen van brood en wijn. De vroegste kerk kwam één keer in de week bijeen rond die symbolen. De mensen van de weg werden ze genoemd. Met elkaar aten ze het brood, dronken de wijn. Het werd opgenomen in hun lichaam. Zo ervoeren ze iets van eeuwigheid in hun bestaan.

Voor ik er was, waren er mensen die in hun leven verder gingen met de symbolen die staan voor de weg die Jezus ging. Een weg van liefde, trouw, vrijheid, onalledaagsheid en moed. Na mij zullen zij er ook zijn. Toen het mij tegen zat, waren er mensen om mij heen. Om ons mee. Ze zeiden niet veel. Ze waren er. Aanwezigheid. Ik vind het uitstekend als anderen daar uitsluitend medemenselijkheid in zien. Ik heb in hun aanwezigheid iets van de eeuwigheid ervaren, die ik ook ervaar in brood en wijn. Iets van God in mijn bestaan.