Is geloof nog iets voor deze tijd of is onze cultuur dermate veranderd, dat je niet meer tegelijk modern mens en gelovig kunt zijn? Gerard Dekker (emeritus hoogleraar godsdienstsociologie aan de Vrije Universiteit) is er helder over: de combinatie van modern mens en traditioneel geloof is niet langer mogelijk. Daar zijn een paar redenen voor. Dekker somt ze op.

  1. In het traditionele christelijk geloof boog de mens voor God, accepteerde dat de Kerk optrad als hoedster van Waarheid, en boog zich daarom in één adem door ook voor Paus of Synode. Voor dat buigen is de mens te autonoom geworden.
  2. Inhoudelijk ging geloven over eeuwige zaken. Over God, zijn Zoon, de hemel en, niet te vergeten, de zaligheid van de menselijke ziel. Het aardse leven was voorbereiding op een eeuwig bestaan in de hemel bij God. Intussen is de hemel verdampt en de mens, net als alles wat leeft op deze aarde, het (voorlopig) eindpunt van een alles bepalend evolutionair proces.
  3. In onze moderne cultuur draait het om praktisch handelen. Om wat je doet. Om leven en niet meer om leer. In de Kerk daarentegen ging het over eeuwige waarheden als Verkiezing, Verzoening of Voorzienigheid. Tegenwoordig is daar geen interesse meer voor. Ook in de Kerk niet. Ook in de Kerk gaat het in deze tijd om praktische zaken als homoseksualiteit, euthanasie of bewust omgaan met het milieu.

Als godsdienstsocioloog heeft Dekker deze ontwikkelingen in Kerk en cultuur zijn lange leven lang bestudeerd. Met als conclusie: wil een modern mens nog geloven, dan moet hij anders geloven. Hoe dat “anders” er uit ziet, leerde hij van de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer. Bonhoeffer pleitte voor een geloof betrokken op praktisch handelen, geloven was voor hem gehoorzamen. Dekker noemt zulk geloof verlicht in een dubbele betekenis. Verlicht omdat dit geloof enerzijds de Verlichting in zich heeft opgenomen. Waarbij Verlichting staat voor menselijke autonomie en het verdampen van een God in de hemel die ons leven stuurt en leidt. Daardoor is dit geloof ook in een tweede, letterlijke betekenis verlicht, lichter geworden.

Verlicht geloof is gericht op onze alledaagse werkelijkheid. Verlichte gelovigen leven alsof er geen God bestaat. Geloven is voor hen handelen, doen, het doen van Gods wil. Ook de verlichte gelovige bidt en mediteert, maar hij doet dat om praktische redenen, om helder te krijgen wat God van hem wil. Zijn geloof verwijst hem naar de wereld en de naaste.
Daartegenover is het traditionele geloof “een zeker weten”. Lees de Heidelbergse Catechismus er maar op na. Natuurlijk moet dat ‘zeker weten’ ook volgens de Catechismus praktische consequenties hebben maar de nadruk ligt op het weten, het beamen. Bonhoeffer noemt zulk geloof “religie” en dat bedoelt hij niet gunstig. Religie staat voor rust, voor berusting. Het is risicovol, want het kan maken dat je weg kijkt bij onrecht, en vlucht in geborgenheid bij een God die voor je zorgt. Ook als de wereld in brand staat.
Bonhoeffer leefde in een tijd waarin dat laatste het geval was. De Nazi’s waren in zijn vaderland de baas. De verschrikkingen van hun regime vroegen om duidelijke keuzes. Wie de keus voor zich uit schoof en maar berustte, was zo maar meeloper of, ernstiger, medeplichtige. Geloven betekent in zo’n tijd praktische inzet, gehoorzamen. Als je je geloof serieus neemt tenminste. Bonhoeffer deed dat en heeft het met de dood moeten bekopen.

Intussen zijn we sinds zijn dood tweeënzeventig jaar verder en komt, met alle respect voor Bonhoeffer, de vraag op of deze praktische visie op geloof nog aansluit op deze tijd.
In Dekkers vakgebied, de godsdienstsociologie, is de laatste jaren een stoet van studies verschenen over het verschijnsel religie. Religie wordt er in beschreven als iets dat bij de mens hoort vanaf het allereerste begin van zijn bestaan. Onze vroegste voorouders, de nomadische jagers/verzamelaars hadden al goden. Maar na de overgang van die nomadische periode naar de periode van land- en stedenbouw bloeiden de religies pas echt op.
In onze streken, het Westen, ontwikkelde religie zich in leerstellige richting, werd steeds sterker een zaak van God en eeuwigheid. Het lijkt me onjuist, en ook te Westers centralistisch gedacht, om die Westerse manier van denken over religie te zien als hét model van religie. Religie is net zo divers als menselijke culturen divers zijn.
Ik, en van Dekker geldt hetzelfde, ben opgevoed in één strakke variant van de christelijke religie. In die variant lag de nadruk op het Wat van het geloven. Op inhoud en eeuwige Waarheid. Pas na het Wat kwam het Hoe, het doen. Het Wat is intussen goeddeels verdampt. Zo is het Hoe overgebleven en is geloven handelen geworden. Mij is dat te mager.

De laatste tijd besef ik steeds sterker dat ik ben blijven geloven omdat ik dat wil. Ik wil geloven. En met geloven bedoel ik iets ervaren van eeuwigheid. Dat kan op heel verschillende manieren. Bijvoorbeeld in een gedicht. Of in liefde die me geschonken wordt. Of ik ervaar iets van eeuwige welwillendheid als ik een wandel in een zomers bos.. Ik wil blijven geloven in een Kerk die ingebed is in een eeuwige traditie van liefde en zorg. In de symbolen van brood en wijn wil ik de paradox ervaren van Gods Zoon die sterft aan het kruis. Ik wil geloven dat die traditie na mij zal doorgaan zoals ze er voor mij was. Ik wil, nu ik ouder geworden ben, nadenken over al die ervaringen van eeuwigheid en me (jawel heel “religieus”) koesteren in de geborgenheid die deze me geven.

Waarschijnlijk ben ik te zeer een romanticus voor Dekkers geloof. Het is door en door fatsoenlijk, maar voor mij te koel. Misschien wel te helder. Geloven is voor mij een ervaring te midden van raadsels, vaak zelf een raadsel, een rimpeling, en veel te diffuus om te functioneren als uitgangspunt voor een handeling. Want schrijf je dan anderen de waarheid toch weer niet voor?

Gerard Dekker, Verlicht geloof. Geloven in de geest van Dietrich Bonhoeffer.
Uitgeverij Kok € 13, 50