Het denken blijft doorgaan

Auteur: bgeenen (Pagina 3 van 5)

Een ingenieursbeslissing

Het is nog licht als de Burgemeester de vergadering van de Gemeenteraad opent. De Democratie vergadert in het licht. De zon schijnt door de ramen naar binnen, zij het een ondergaande zon. Er staat niets op de agenda, waarvan je je een half jaar later nog iets zou herinneren. De Raad is er in anderhalf uur klaar mee. Om half tien zit ik al weer op de fi ets naar huis. Gelukkig was er die motie. Een motie VADO. Dat is jargon en staat voor Vreemd aan de orde van de Dag. Er zo maar, buiten de orde om, tussendoor gekomen dus. In de motie verzoeken D66, VVD en het Alternatief van Rob Bruintjes, het college van B&W om ‘objectieve en feitelijke Publieksinformatie over een (mogelijke) herindeling in het Gooi’ met als doel die informatie ‘voor het zomerreces aan de bewoners te doen toekomen’.

Ik zou zeggen: ‘Je hebt weinig aan Informatie die feitelijk noch objectief is.’ Waarom moet je dat extra onderstrepen? Het heeft iets van een bezwering. Wat is trouwens objectieve informatie als het gaat over dit onderwerp? ‘Herindeling in het Gooi’ staat immers voor ‘opheffen van Blaricum als zelfstandige gemeente’. Ik moest aan de klok denken. Een grote, houten klok. Hij hangt op de kamer van de Burgemeester. Een geschenk van de gemeente Baarn aan de gemeente Blaricum. Uit dankbaarheid. Blaricum had in de meidagen van 1940 vierduizend burgers van Baarn opgevangen, die uit hun dorp hadden moeten evacueren. Die klok staat voor gastvrijheid, openheid, zorg. Wat zou er met die klok gebeuren als Blaricum wordt opgeheven? En ik moest denken aan het Mariabeeld bij de Vituskerk. Een ontroerend monument van dankbaarheid. Na de oorlog daar neergezet omdat het dorp voor een wel verwachte verwoesting gespaard was gebleven. Hoewel ik nog niet zo lang in Blaricum woon, nog maar 25 jaar, zorgen klok en beeld voor de gedachte dat ik wel wil horen bij een gemeenschap met zo’n verleden. Zo schep ik voor mijzelf het gevoel dat ik ergens bij hoor. Als
het gaat over opheffen van de gemeente Blaricum, zoals nu in de plannen van de Provincie voor herindeling in het Gooi, gaat het om dat gevoel.

Geen publieksinformatie, hoe dubbel of driedubbel geborgd als objectief en feitelijk, verzoent me met het idee dat me iets wordt afgenomen als het dorp niet meer bestaat als politieke en bestuurlijke eenheid. De wereld is dan, opnieuw, weer een beetje onpersoonlijker en afstandelijker geworden. Zo’n herindeling lijkt een ingenieurskwestie: zet alle voors en tegens objectief en feitelijk (daar heb je die woorden weer) op een rij en neem een beslissing op rationele gronden. Maar het is niet wat het lijkt en daardoor is het dubbelzinnig. Zelfs al zou je op rationele gronden kunnen leven met het opgaan van Blaricum in een groter geheel, emotioneel kun je toch het gevoel hebben dat je iets verliest dat je dierbaar was. Ouderwets, romantisch. Ongetwijfeld. Maar de werkelijkheid zit nu eenmaal anders in elkaar dan de ingenieurs ons willen doen geloven

Wantrouwen is de moeder van de bureaucratie.

Hoe beschermt de gemeente Blaricum de privacy van haar inwoners? De vraag is extra belangrijk geworden doordat de Gemeente er allerlei taken in jeugdzorg en maatschappelijke ondersteuning heeft bijgekregen. Daardoor moet ze samenwerken met hulpinstanties. Welke persoonlijke gegevens mag ze delen met de hulpverleners? Zijn die gegevens dan in goede handen? Hoe controleert de Gemeente dat?

De Rekenkamer van de BEL gemeentes, een onafhankelijk onderzoeksinstituut, verplicht voor iedere gemeente, heeft al die vragen onderzocht. Haar eindrapport Privacy in het sociaal domein werd dinsdag 21 maart j.l. in de Raad besproken.

Om maar met het goede nieuws te beginnen. Er is een Privacy Protocol Sociaal Domein HBEL Er is een Handboek Informatie Beveiliging. En als extra zekering is er de ambtseed, waarin de ambtenaar zweert “….zaken die hem uit hoofde van zijn functie vertrouwelijk ter kennis komen …. geheim te houden voor anderen dan de personen die zij ambtshalve op de hoogte moet stellen.” Toezicht en bewaking van de privacyregels heeft de BEL overgedragen aan Huizen (zie de H in HBEL).

Ik denk eigenlijk dat Protocol, Handboek, Ambtseed en Toezicht vijfentwintig jaar geleden genoeg zouden zijn geweest. Iedereen weet waar hij of zij aan toe is. Bovendien, als extra zekering, staat iedereen onder ede en is er een competente toezichthouder in verband met risico’s en bewaking.

Die tijd ligt achter ons. Zou er nog iemand zijn die durft te zeggen: we hebben de zaken overgedragen aan de gemeente Huizen; de mensen daar zijn competent; bovendien zijn onze ambtenaren gebonden aan hun eed; via Huizen letten we scherp op risico’s en ontwikkelingen en als er op dat punt iets te melden is, horen we het wel? Iemand, kortom, die uitgaat van vertrouwen? Goede kans dat zo iemand als zorgeloos en incompetent wordt weggezet.

Deze tijd begint met argwaan, stelt vragen als : Heeft Huizen als verantwoordelijke voor de uitvoering een risicoanalyse uitgevoerd? Heeft Blaricum erop aangedrongen dat zo’n risicoanalyse er kwam? Heeft Blaricum, toen de gemeente het toezicht op naleving van de regels aan Huizen overdroeg, afspraken gemaakt over de wijze waarop Huizen dat toezicht uitvoert? Rapporteert Huizen daar geregeld over en krijgt Blaricum op regelmatige basis een signalering over de diverse risico’s?

Anders gezegd : je kunt toezicht zo maar niet aan een toezichthouder overlaten. Je moet zorgen voor toezicht op de toezichthouder. De Rekenkamer is daar heel helder over: de toezichthouder moet rapporteren, zich verantwoorden, analyses maken, waarschuwen en jij, gemeente Blaricum, moet daar als opdrachtgever op toezien en eisen dat dat gebeurt! Dieprood is de kleur in het Rapport als het daar over gaat: Niet goed! Aandacht!

Trek minimaal maar één extra ambtenaar uit om dat alarmerende rood te veranderen in geruststellend groen. Dat is dan weer een ambtenaar om andere ambtenaren te controleren en rapporten te schrijven. Weer een vergadering omdat het nu eenmaal weer tijd is voor een rapportage en de Gemeente anders verdacht zou kunnen worden van nonchalance bij zo’n gevoelig onderwerp als privacy.

Wantrouwen is de moeder van de bureaucratie.

Melancholie bij een arhi-procedure

Nooit geweten wat een arhi-procedure is. Maar nu wel. Arhi staat voor Algemene regels Herindeling en regelt de procedure bij gemeentelijke herindelingen. De Provincie Noord Holland is zo’n procedure gestart omdat zij in de Gooi en Vechtstreek van zeven naar drie gemeentes wil. Welke drie wil de Provincie niet zeggen, maar die terughoudendheid lijkt me eerder ingegeven door politieke calculatie dan door onzekerheid, want de brief waarin de Provincie de Arhi aankondigt, ademt een geest van vastberaden besluitvaardigheid. Er moet gefuseerd. Basta.

Ik heb in mijn arbeidzame leven bij het dagblad Trouw en het krantenconcern PCM een paar fusies meegemaakt. Uit die ervaring weet ik dat het besluit over een fusie niet het zwaarste karwei is. Veel zwaarder is wat er na de fusie komt. Als twee organisaties met ieder een eigen cultuur die alles tot in de kleinste details, van het aanbod in de kantine tot de wijze van personeelsbeoordeling, doortrokken heeft, met elkaar vervlochten moeten worden. Dan begint het pas.

Nog twintig jaar na de fusie van het dagblad Trouw met de zogenaamde Rotterdammer Bladen wist iedereen op de redactie nog precies wie “uit Rotterdam” kwam en wie van het Amsterdamse Trouw. Later maakte ik de fusie tussen het Rotterdamse NDU, uitgever van Algemeen Dagblad en NRC Handelsblad en de Amsterdamse Perscombinatie met Trouw en De Volkskrant mee. Ondanks alle inspanning heeft het fusiebedrijf PCM niet gebracht wat de directies voor ogen stond toen ze tot de fusie besloten. PCM bestaat niet meer.

Niets, helemaal niets van deze zorgen over de praktijk van het fuseren vind ik in de brief van de Provincie. Cultuurverschillen tussen het protestantse vissersdorp Huizen en de katholieke, agrarische gemeentes Blaricum en Laren? Verschil tussen Blaricum met HeienWei en Laren met Laarder Courant de Bel? Niets dat er op wijst dat daar een seconde over nagedacht is. Zo’n brief van de Provincie laat zich lezen als een oekaze van het voormalig keizerlijke Chinese Hof: een product van hoogwaardige bureaucratie.

Zou de overgang van zeven naar drie gemeentes de burger dichterbij of verderaf van de plaatselijke politiek brengen? Ik denk het laatste. Maar de burger moest toch juist dichter bij de politiek gebracht worden? Of maak ik me zorgen om niks? Kan het hedendaagse burgers, zolang zij paspoort en rijbewijs maar vlak om de deur kunnen halen, niet meer schelen waar het gemeentehuis staat Leeft het op handen staande opheffen van de gemeente Blaricum bij de inwoners? Ik merk er weinig van. Ik merk niets van actiebereidheid. Ik denk eigenlijk dat de gemeente, net als de kerk, al lang uit de belevingswereld van de Blaricummers is verdwenen. Alleen bij ruzie flakkert de interesse even op.

Het zal dus allemaal wel doorgaan. Goede kans op Huizen, Laren en Blaricum in één gemeente. Bestuur op afstand en een bureaucratie die stuurt. Adequaat, doelgericht. Niemand wordt gehoord, niemand voelt zich gehoord. Soms halen we onze schouders op. Het zal onze tijd wel duren. Soms worden we ineens kwaad: we worden niet gehoord!!

Soms word ik daar melancholiek van.

Red de krant!?

Het gaat niet goed met de Gooi en Eemlander.  Advertenties lopen terug, lezers zeggen op. En nu moet een kwart van de journalisten weg. Schokkend nieuws voor wie de regionale krant een warm hart toe draagt. Bij de Blaricumse Raad is daar geen misverstand over. Als hart onder de riem nam de Raad op 24 januari jl. een motie “Behoud Regionale Pers” aan met daarin de opdracht aan zichzelf  “noodzaak en belang van een regionaal onafhankelijk dagblad te onderstrepen en uit te dragen.”

De verslaggever van de Gooi en Eemlander was de hele vergadering aanwezig. Knap moeilijk om zo’n vergadering in een handzaam twee kolommetje te verslaan, dacht ik toen ik hem daar zo achter zijn tafeltje zag,. Ik had me geen zorgen hoeven maken. De verslaggever beperkte zijn raadsverslag tot de motie over zijn krant. Verstandig. Veel meer nieuws zat er verder niet in. Ook al omdat de ruzie over de aanbesteding van de kunstgrasvelden van BVV’31, waarover de gemoederen de vorige keer zo hoog waren opgelopen, op voor een buitenstaander onnavolgbare wijze gesust bleek.

Saai dus, die vergadering? Nee, helemaal niet. Er werd hard gewerkt en soms ook nog venijnig gedebatteerd. Maar nieuws? Aan de orde was het Bestemmingsplan Dorp. De vorige dateerde van tien jaar terug. Er moest een nieuwe komen. Van wie dat moest? Van de Provincie natuurlijk. De Raad is meer en meer uitvoerder geworden van de bureaucratische wensen van Rijk en Provincie.

Zo’n bestemmingsplan wordt zorgvuldig aangepakt. Op tafel lag een Nota van Uitgangspunten. Dat moet leiden tot een Voorontwerp. Dat weer tot een Ontwerp Bestemmingsplan en dan pas is er een Bestemmingsplan. Intussen had er al een Centrumvisie ter tafel gelegen. We maakten dus stap 2 van in totaal 5 stappen mee. Op de publieke tribune zaten tien man.

In feite kampt de Raad met hetzelfde probleem als De Gooi en Eemlander. Beide komen uit een vroegere periode. Uit een tijd dat de Raad het dorp bestuurde en de krant daarover berichtte. Kleinschalig, dicht bij huis, herkenbaar. Die tijd is voorbij. De Raad bestuurt het dorp niet meer. Dat doet een anonieme bureaucratie in Den Haag en Haarlem. De lezer van vroeger, de lezer die zich betrokken voelde bij zijn regio, die over Weesp even graag las als over Hilversum, ook al woonde hij in Blaricum, die lezer is goeddeels weg.

Ik ga niet romantisch doen, maar constateer wel dat er in die tijd een gevoel was van gemeenschap. Een idee van bij elkaar horen. Een idee dat als een wolk boven ons leek te zweven en dat ons met elkaar verbond. Als lezers van de Gooi en Eemlander.  De hoofdredacteur van de Gooi en Eemlander, Guus Pikkemaat, wás iemand in Het Gooi. Als Blaricummers. Als inwoners van het Gooi.

Die wolk is weg. En niets, zelfs de beste bedoeling niet, krijgt haar terug.

Toch is er nog een Raad. Toch is er nog een krant. Beide staan voor iets dat je niet zou willen missen. Maar meer dan een motie zit er niet in.

Wederzijdse afhankelijkheid?

In 2015 waren er in onze regio Gooi en Vechtstreek zeshonderdzesenveertig gevallen van zo ernstig verward gedrag, dat de politie er aan te pas moest komen. Vijftien daarvan in Blaricum. In datzelfde jaar waren er in ons dorp zesentwintig meldingen van huiselijk geweld. In 2016 zal het daar ook op uitkomen. Gemiddeld één keer in de twee weken uit de hand gelopen drama met politie om te sussen.
De nieuwe wet WMO (Wet Maatschappelijke Ondersteuning) heeft de aanpak van deze en andere psychische en maatschappelijk problemen bij de gemeentes gelegd. Dat is nogal wat. Gemeentes als Laren of Blaricum zijn gewoon te klein voor die taak. Terecht dan ook dat dit facet van de WMO regionaal is aangepakt. Met als resultaat Echte betrokkenheid, wederzijdse afhankelijkheid, een regionaal beleidsplan Bescherming & Opvang dat, nog als concept, dertien december j.l. in de Raad werd besproken.

In het heldere en goed doordachte plan komt alles aan de orde wat er om ons heen misgaat. Het gaat over mensen die, ineens psychotisch, de boel afbreken. Over vrouwen en bejaarden die worden mishandeld en over kinderen voor wie het thuis niet meer veilig is. Over daklozen, verslaafden, verwardheid en (woon)overlast. Vaak acute problemen, die allemaal verschillend zijn, maar wel stante pede om een oplossing vragen en waarbij ervaring van het grootste belang is. Vandaar dat vanwege de schaalgrootte regionale samenwerking zo belangrijk is.

Ik vond die titel Echte betrokkenheid, wederzijdse afhankelijkheid wel interessant.  “Echte” betrokkenheid is er pas, stelt het plan, als mensen voelen dat ze mee kunnen beslissen over de aanpak van hun problemen. Daarbij moeten ze kunnen rekenen op een even “echte” betrokkenheid bij de gemeente.

Het plan ademt rust en tijd voor een goede aanpak. Onder leiding van een regisseur. Geen overbodige luxe, want er zijn nogal wat hulpverlenende instanties. Ik heb er elf geteld. Van politie en reclassering via Veilig Wonen naar aanbieders van geestelijke gezondheids- en verslavingszorg. Soms heb je te maken met strafrecht, dan weer met bestuursrecht (bijzondere opnames psychiatrie, tijdelijke huisverboden), dan weer met de woningwet en nog veel meer. Zo wat alles is geregeld in dit land. Helaas houdt de werkelijkheid zich zelden aan onze regelingen en indelingen. Vandaar die regisseur met, gelukkig maar, doorzettingsmacht.

Als er zo veel hulpinstanties zijn dat er een aparte regisseur nodig is voor de onderlinge afstemming, hoe reëel is het dan te veronderstellen dat de hulpvrager om wie het allemaal begonnen is, en die meestal toch al in een zwakke positie verkeert, “echt betrokken” mee kan beslissen over zijn eigen situatie?  In een acute crisis is die kans sowieso heel klein. Acute crisis vraagt beslissingen in het belang van slachtoffers en samenleving en die staan meestal haaks op wat de man of vrouw in crisis als zijn/haar belang ziet. Maar als de ergste crisis voorbij is? Dan wel? Wat stellen we ons voor van de beslissingskracht bij mishandelde kinderen, geestelijk uit de rails gelopen ouderen of verslaafden? Hoe “echt” betrokken kunnen die zijn? En wat bedoelt het rapport met “wederzijdse afhankelijkheid”? De woorden veronderstellen gelijkwaardigheid. Is die er in crisissituaties? Afhankelijkheid bij de hulpvragers? Ja, zeker. Maar bij de hulpverleners? Het verbaast me niet dat ik die “wederzijdse afhankelijkheid”, behalve in de titel, nergens in het beleidsplan tegen ben gekomen. Voor mij hoeft dat ook niet. Het gaat om hulpverlening aan mensen die hun autonomie (even of voorgoed) kwijt zijn. De gemeenschap, wij met elkaar, doen daar wat aan. Daar is goed en helder over nagedacht. Met als doel herstel van onafhankelijkheid of, als dat er niet meer in zit, opvang bij blijvende afhankelijkheid.
Wie hulp zoekt, wordt daar, als het kan, zo veel mogelijk zelf bij betrokken. Maar vaak kan het niet meer. Spreek dan niet van “echt ‘betrokken en spreek al helemaal niet van wederzijdse afhankelijkheid als daar geen sprake van is. Wees helder in je uitgangspunten en windt daar geen modisch correcte doekjes om. De zaken zijn daar te ernstig voor.

Hoge Hoed

Het was een rustige raadsvergadering, afgelopen dinsdag 22 november. Op de publieke tribune niet meer dan een burger of acht. Toch ging het om hen. Om de dialoog met de burgers. Op tafel lag een rapport. Het zag er professioneel uit. Geen wonder. Opgesteld door Adviesbureau BMC, in 1986 opgericht om “de bedrijfsvoering binnen de overheid te verbeteren” en volgens de eigen website inmiddels “gerenommeerd”.

“Wat goed, zo’n dialoog.”, denk je argeloos op de publieke tribune. Al rol je van de uitkomst van het gesprek met de burgers niet van verbazing achter over. Op een regenachtige dag had je de wensen, zorgen, verwachtingen en ergernissen van de Blaricummers in een uurtje kunnen opschrijven. Maar toch. Goed dat de gemeente naar de burgers wil luisteren.

Blaricum is trouwens de enige niet die de dialoog met haar burgers is begonnen. Bij Laren en Eemnes is het niet anders. Ook met ondersteuning van BMC. Ook met een professioneel rapport. Inhoudelijk hier en daar anders. In opzet gelijk. Laren pakt het iets robuuster aan dan Blaricum. Burgemeester en wethouders kregen daar de opdracht een plan van aanpak te ontwikkelen voor een structurele dialoog met de burgers. Blaricum besloot slechts de inwoners uit te nodigen mee te praten over de wijze waarop aan het project Dialoog vervolg gegeven moet worden. Kousevoeteriger kun je het niet aanpakken.

Prachtig allemaal. Toch wringt er iets. Weet de politiek niet wat de burger wil? Zou één iemand in de Blaricumse Raad verrast zijn geweest dat de burger het goedkoper, professioneler, persoonlijker en leefbaarder wil en dat hij het meest hecht aan veiligheid, goed openbaar vervoer, goede voorzieningen, behoud van identiteit, zorgzaam samenleven en nog zo wat meer?

Waarom is die dialoog er gekomen en waarom is ze zo opgetuigd? Vanwaar, ineens, in iedere BELgemeente een rapport? Dat wijst op sturing. En dat is er ook. Helemaal aan het einde van het rapport staat het: “De voorliggende opgave voor het gemeentebestuur is om de opbrengsten uit de dialoog te verbinden met bestuurlijke scenario’s.” Dat is bureaucratisch jargon om te zeggen dat de dialoog met de burgers bedoeld is om de beslissing over de bestuurlijke toekomst van de gemeente Blaricum een zetje te geven.

Wat de burger beschouwt als doel (meer veiligheid, meer leefbaarheid), beschouwt het rapport als middel. Middel om tot een bestuur te komen dat die doelen het best kan realiseren. Tja, zo gaat het. Steeds meer. Niet de politiek, maar bestuurders en bureaucratie bepalen het traject. De burger is klant geworden. Zijn wensen worden geïnventariseerd. De beste bestuurlijke service wordt daarbij gezocht. Welke dat is, wordt bepaald in een ondoorzichtig samenspel tussen politiek, bureaucratie en adviesbureaus als BMC. Alles met de beste bedoelingen. De politiek heeft haar primaat ingeleverd en maakt zich nuttig. Door de dialoog te organiseren. Vroeger zei een politicus wat hij wilde. Wou je dat ook, dan kon je op hem stemmen. Nu staat er een hoge hoed op tafel. We stoppen onze wensen er in. Geen idee wat voor konijn er uit komt.

Bestuurskracht

Een tijdje terug vroeg  de redactie van het Blaricumse dorpsblad Heienwei me columnist te worden. Maar er was er al één en waarom zou je verdubbelen? In plaats van een column stelde ik voor maandelijks verslag te doen van de vergadering van de Gemeenteraad. Ik denk dat  er nostalgie meespeelde in dat voorstel. Mijn vader is zijn journalistieke loopbaan, we hebben het over de tweede helft van de jaren dertig van de vorige eeuw, begonnen met het verslaan van de gemeenteraadsvergaderingen rondom Zwolle. Kuinre, Vollenhoven, noem maar op. Hij vertelde er wel eens over. Over de Raad zelf viel weinig te schrijven, maar na afloop gingen ze naar het café. Daar kwamen de raadsleden ook en dan begon het pas. Daar werd het nieuws gegaard. Ik moet zeggen, de sfeer is wel anders dan in de verhalen van mijn vader, al wordt na afloop iedereen uitgenodigd voor een nazit. Ik heb er het geduld niet voor. Ben ook niet uit op nieuws, zoals mijn vader dat was. Het gaat me om het proces. Om de manier van omgang. Om het functioneren van de democratie. Om vertegenwoordiging en of dat waargemaakt wordt. Ik kijk mijn ogen uit.

Bestuurskracht

Is er nog toekomst voor een zelfstandige gemeente Blaricum? Als het aan de Provincie Noord-Holland ligt niet en als het aan de Blaricumse afdeling van D66 ligt ook niet. D66 vindt de kwaliteit van het bestuur in de regio Gooi & Vecht zo belabberd, dat de Partij nu maar eens wil doorpakken en voorstelt de hele regio onder te brengen in één “robuuste, zelfbewuste en daadkrachtige gemeente”. Toen de woordvoerder van D66 dat zo maar even zei tijdens de Raadsvergadering van dinsdag 1 november, was het alsof iemand middenin het Sinterklaasfeest ineens zegt dat Sinterklaas niet bestaat. De andere partijen in de Raad besloten te doen of ze het niet gehoord hadden en dat is ook tegenover Sinterklaasontkenners de beste tactiek.

Op tafel in de Raad lag een rapport van Deloitte, gemaakt in opdracht van de Provincie. Het rapport ging over de bestuurskracht in de regio Gooi & Vecht en concludeerde dat die nauwelijks voldoende was en dat het beter zou zijn als het aantal gemeentes teruggebracht zou worden van zeven tot drie. Exit Blaricum.

Ik vond dat wel slim aangepakt van de Provincie. Het opheffen van gemeentes ligt emotioneel gevoelig. Bedenk daarom iets dat objectiviteit suggereert en waar eigenlijk niemand tegen kan zijn. Iets dat past in onze huidige cultuur van regelgeving en controle. Zo kom je als vanzelf op “Bestuurskracht”. De term zegt niets en suggereert alles. Precies een term voor deze tijd waarin het pragmatisme van de bureaucratie (“goed is wat werkt”) de ideologie heeft vervangen en we niet meer inhoudelijk besluiten op grond van wat we willen en geloven, maar op grond van wat beter of minder goed werkt – of liever nog op grond van dat waarvan degene die uiteindelijk de macht heeft, zegt dat het werkt.

Zou het daardoor zijn dat het op die mistige avond van de eerste november niet ging over inhoud? Niet ging over nut en belang van een eventueel voortbestaan van een zelfstandige gemeente Blaricum. Sterker nog dat over die zelfstandigheid, behalve dan in die ene uitspraak van D66, met geen woord gesproken werd. Alsof er een olifant stond in de raadszaal, maar het woord olifant niet mocht vallen. Waar het dan wel over ging? Nou, vooral over het voornemen van B en W de ambtelijke diensten van de BELgemeentes (personeel, financiën enz.) onder te brengen bij Hilversum. De Raad vond die keus te snel gemaakt, wilde onderzoek naar andere mogelijkheden, zoals onderbrengen bij Huizen en probeerde tevergeefs een tegenstribbelende burgemeester daartoe over te halen.

Ik zat er vol verbazing bij. Op tafel lag een rapport van de Provincie met de aankondiging van het einde van een zelfstandige gemeente Blaricum. Natuurlijk willen B en W dat niet. Net zo min als de Raad dat wil. Speur dan samen naar de toegevoegde waarde van de eigen gemeente en maak je daar sterk voor. Maar nee. De discussie gaat over de ambtelijke diensten en de beste manier die bij anderen onder te brengen.

Is dat het belangrijkste probleem als je je sterk wil maken voor behoud van zelfstandigheid?

Sommige dingen kunnen we niet

Wel eens in Hongkong geweest? En toen ook van de stad naar het vliegveld gereden in die prachtige trein? Op tijd, schoon, veilig. De koffers al ingecheckt bij het instappen. Een kaartje uit een automaat waar je geen gebruiksaanwijzing voor nodig hebt. Wat een comfort!

In vergelijking met China zijn we maar een piepklein land. Toch horen we op veel terreinen tot de wereldtop. Zoals met dijken, water en bruggen. Logisch. Altijd hebben we de zee op afstand moeten houden. We doen daar alles voor. Zelfs samenwerken. Ook in logistiek zijn we goed. Al eeuwenlang zijn we een draaischijf waar goederen- en passagiersstromen binnenkomen, gesplitst en naar elders doorgestuurd worden. Onze havens behoren tot de beste ter wereld. Maar een klein land kan niet in alles goed zijn. Al geven we dat niet graag toe, sommige dingen kunnen we gewoon niet. Zo weten we sinds de Fyra dat we niet in staat zijn een goed functionerende Hogesnelheidstrein in te kopen. Sinds jaar en dag rijden die overal in Europa rond. Niet moeilijk daar een goeie uit te zoeken, zou je zeggen. Maar dat doen we niet. Stronteigenwijs. We willen goedkoop, te goedkoop. Hoe noem je dat? Zuinig, slordig, incompetent? U mag het zeggen. We maken er een potje van.

Ook een HSL-baan aanleggen, kunnen we niet. Ook daar het zelfde patroon. Overal in Europa zijn die spoorbanen aangelegd. Kijken welke het meest geschikt is voor onze situatie en kopiëren, zou je denken. Maar nee, zo gaat dat hier niet. Iemand wilde een eigen, Nederlands veiligheidssysteem. Zou beter zijn dan alles wat er was. Nee, dus. De baan lag jarenlang ongebruikt, omdat het systeem te kwetsbaar was. En toen dat eindelijk verholpen was, waren er geen treinen. Grote infrastructurele projecten zijn trouwens sowieso niet ons sterkste punt. De Betuwelijn, een goederenlijn die miljarden gekost heeft en de Rotterdamse haven pijlsnel zou verbinden met Duitsland, loopt nog steeds dood op het rangeerterrein van het Duitse grensplaatsje Emmerich. Toch moest die lijn er komen omdat de Rotterdamse havenbronnen wilden laten zien wie het in dit land uiteindelijk voor het zeggen heeft. En daar ligt ie dan. Te wachten op een glorieuze toekomst.

Fyra, HSL, Betuwelijn en zet daar de vrije busbaan tussen Huizen en station Hilversum maar bij. De baan had bij de lancering van de plannen in 2009 iets moeten worden als die trein in Hongkong. Wat intussen daarvan rest, is een uitgekleed lijntje (zonder de eerst beoogde aftakkingen naar Almere en Utrecht) waarvoor rond de honderd miljoen is uitgetrokken om een reistijdverkorting van een minuut of tien te bereiken. Soms maak ik me zorgen. Ik denk aan Hongkong. Aan de trein, de snelheid, het gemak. Vitaal, ondernemend. Ik google op HOV ’t Gooi. Lees de eindeloze adviezen van alle bureaus die ingehuurd worden omdat politieke moed en draagvlak ontbreken om goede, inspirerende besluiten te nemen. Voel het wantrouwen in de discussie. De stroperigheid, het onvermogen.

Nee, we kunnen het niet. Sommige dingen kunnen we niet.

Een onverstaanbaar college in Utrecht

milbank1

Professor Milbank zou komen en dat is bijzonder. John Milbank is een van de voormannen van de Radical Orthodoxy (RO). Een nieuwe theologische lijn die sinds de jaren negentig vanuit het Engelse Cambridge aan de weg timmert. RO wil aan de ene kant teruggrijpen naar de oude Christelijke kerk van de eerste eeuwen, en dan vooral naar Augustinus. Tegelijk neemt zij de huidige, postmoderne cultuur als uitgangspunt. Het resultaat is een mengeling van (post)modern en orthodox, waarbij je bij orthodox vooral moet denken aan de “orthodoxe” Geloofsbelijdenissen van de oude Kerk die vroeger achterin het Psalmboekje stonden (Twaalf artikelen van het Geloof en de Geloofsbelijdenissen van Nicea en Athanasius).
Milbanks komst was te danken aan de Protestantse Theologische Universiteit, die dominees opleidt voor de Protestantse Kerk Nederland (PKN). De Universiteit had hem uitgenodigd om op vrijdag 2 september j.l. in de Utrechts Janskerk het Academisch Jaar te openen. Paginagroot had Milbank de zaterdag voorafgaand aan zijn Utrechtse optreden in Trouw uitgelegd waar hij theologisch voor stond. De verslaggever was voor het interview helemaal naar Yorkshire gereisd. Goed idee! Ik begon enthousiast te lezen, las het interview nog eens en nog eens, maar kwam er niet uit. Wat Milbank nu precies voor ogen stond, ontsnapte me. Natuurlijk lag dat aan mij. Het ontbrak me klaarblijkelijk aan filosofische kennis en theologische diepgang om Milbank en zijn RO te begrijpen. Het liet me niet los. Ik bleef nieuwsgierig. In de eerste plaats naar de man en zijn Radicale Orthodoxie. Maar ook vanwege de uitnodiging. Wat voor punt wilde de Universiteit maken door juist hem uit te nodigen voor zo’n belangrijke gebeurtenis als de opening van het Academisch Jaar?

John MIlbank

John Milbank

Ik meldde me aan voor de plechtigheid en las in de dagen er voor zo veel mogelijk over RO en John Milbank. Vroeger zat je daarvoor een paar dagen op de bibliotheek. Nu hoef je je huis niet uit. Google kent John Milbank en zijn theologische beweging van haver tot gort. Wat ik vond, was interessant, al viel het me qua helderheid niet mee. RO vereist nogal wat voorkennis. Het gaat over postmoderde denkers als Foucault en Derrida, ook al niet de makkelijksten. Maar ook over uiteenlopende figuren als Augustinus en Nietzsche en Middeleeuwers als Thomas van Aquino en Duns Scotus. Het was intrigerend, maar wel ingewikkeld en ik voel me niet bekwaam hier even in het kort uiteen te zetten wat ik van die paar dagen studie heb opgestoken.

Vrijdag was ik ruim op tijd in Utrecht. Ik liep nog even door de stad waar ik heel lang niet geweest was. Vroeger kwam ik er vaak. Er kwam een onbestemd gevoel over me. Zoals je kunt hebben als je ergens komt waar je jaren niet geweest bent en ontdekt dat alles gewoon is door gegaan. Hoor je er nog wel? Het leek een beetje of ik mij zelf overleefd had. Misschien kwam dat gevoel ook op, omdat ik weer eens zou ondergedompeld worden in de theologische wetenschap. Iets dat me nu nog maar zelden overkomt, maar dat lang geleden mijn vak was. Ik had er zin in. De liturgische viering waarmee de Opening van het Academisch Jaar die middag was begonnen, was nog aan de gang, toen ik bij de kerk kwam. Muziek vulde de ruimte. Het koor zong prachtig.

De bijeenkomst zou om 16.00 uur beginnen, maar het was kwart over vier toen de stoet van hoogleraren voorafgegaan door de pedel door de kerk naar voren schreed. Voor mij allemaal nieuwe gezichten, en toch zag het geheel er heel vertrouwd uit. Of de tijd had stik gestaan en er niets veranderd was. Of ik keek naar dezelfde stoet als waar ik dertig, veertig jaar geleden naar had gekeken. Een zwarte rij van toga en baret, waarin de gezichten zo wit afstaken dat het leek of ze nooit in de zon kwamen. Toen. En nu. Alleen liep nu vooraan in de stoet, vlak achter de pedel een jonge vrouw in een rood jurkje dat haar goed stond. Ze keek stralend. Toch een verschil.

De kerk zat vol. Studenten, maar ook belangstellenden die op de lezing afgekomen waren. We werden welkom geheten. Uiteraard in het Nederlands. Ik kon het goed verstaan, al zat ik op de achterste rij, maar merkte al meteen dat de Janskerk een flinke nagalm had. Ik schatte zo’n anderhalve seconde. Ik begreep beter waarom die muziek zo prachtig geklonken had. In deze kerk klinkt alles gedragener. Sprekers ook. Tenminste als ze zich aanpassen en rust nemen om de zinnen gelegenheid te geven uit te rollen in de ruimte van de kerk. Zoals de zee golven de tijd geeft om een voor een uit te rollen op het strand. Doe je dat niet, ga je snel spreken, dan rollen de zinnen, niet anders dan golven, over elkaar heen en storten zich in een stroom van klanken over de toehoorders uit. Met als gevolg dat je af en toe een los woord hoort, maar dat het gissen blijft naar de zin waarin het woord zijn plek had.

Tot mijn schrik gebeurde dat al meteen bij het welkomstwoord van de decaan. Als ze wat sneller sprak, was het al gauw moeilijk te volgen. Als dat bij het Nederlands al zo was, hoe zou dat dan bij het Engels gaan? Ik begreep van de decaan dat John Milbank was uitgenodigd als een verlaat afscheidscadeau voor ds. Arjan Plaisier die in juni van dit jaar afscheid had genomen als secretaris van de PKN. Plaisier had de Universiteit graag laten kennis maken met Milbank. Zodoende. Het maakte me extra nieuwsgierig. Zou ik herkennen wat Plaisier zo had aangesproken?

Helaas, het antwoord er op moet ik schuldig blijven. Uit niets bleek dat professor Milbank iets verteld was over de akoestiek van de kerk en de problemen die dat oplevert voor het gesproken woord. Laat staan dat hij even met een geluidsregisseur geoefend had om uit te vinden hoe zijn woorden het best zouden overkomen. In de voordracht van zijn lezing was even weinig moderniteit als in de toga en baret van de stoet hoogleraren. Nadat hij het woord gekregen had, vouwde hij een stapeltje papier open en begon snel voor te lezen om binnen de hem toebedeelde tijd te uit te komen.

In het begin ben je welwillend en doe je je best te volgen wat een spreker zegt. Het zal toch niet aan je kennis van het Engels liggen dat je hem niet verstaat? Of aan mijn gehoor en de achterste rij? Bovendien, niemand stak zijn vinger op om te zeggen dat hij er te weinig van verstond. Begrijpelijk, wie wil nou in het openbaar het risico lopen als risée te worden weggezet in zo’n geleerd gezelschap omdat hij als enige een college in het Engels niet kan volgen? Maar het werd erger en erger. In het begin, klaarblijkelijk maakte hij een tochtje door de geschiedenis van de theologie, dook er nog af en toe een jaartal op dat je verstond en waaruit je kon afleiden dat hij waarschijnlijk over iets in de Middeleeuwen sprak. Maar geleidelijk aan verdwenen zelfs die bakens en was het enige woord dat herkenbaar op dook uit de zee van geluiden die over me heen spoelde, het woord “theology”.

Hoe lang blijf je luisteren naar iets waar je niets van verstaat? Ik heb het lang vol gehouden, maar vond het na een klein uur wel welletjes en ben weggegaan. Iedereen zat toen nog braaf te luisteren met als uitzondering twee mensen in de hal van de kerk, die er ook niets van hadden verstaan en maar met z’n tweeën waren gaan praten. Ik was blij met ze. Ik was de enige niet.

Vreemd allemaal. Heel vreemd. Je laat iemand van ver komen om iets te vertellen. Vervolgens huur je een kerk die heel geschikt is voor liturgie en muziek. Maar akoestisch totaal ongeschikt voor een moeilijke academische voordracht. Daar laat je iemand in een bovengemiddeld snel tempo een rede uitspreken die zelfs op papier (de rede staat op de Website van de Universiteit) al moeilijk te volgen is. Zonder ook maar een enkel modern hulpmiddel om door iets visueels ordening aan te brengen in wat anders een ondoorzichtig geheel blijft.

Misschien is dat wel de situatie van de theologie.

Het paradijs

hei&wei483

In het paradijs zijn geen bloemen. Bloemen raken uitgebloeid, verdorren. Dat past niet in een paradijs. Alles is daar eeuwig hetzelfde. Eeuwig groen. Niets verdort. De tijd staat er stil.

Op 5 juli ging het in de Gemeenteraad over het centrum van het oude dorp. Op tafel lag een stuk dat wethouder Boersen, die er over gaat, “nog maar een verhaal” noemde. Spijkers met koppen komen later. Om haar op weg te helpen gaf de Raad haar een paar wensen mee. Positieve wensen, zoals een klein marktje, maar wel zo dat het gras bij de muziektent er niet onder lijdt. Of minder obstakels voor voetgangers op het trottoir. Vooral bij Albert Heyn. Wat bankjes om op te verpozen. En nog wat terrassen. Vooral in de zon. Maar ook negatieve wensen zoals niet parkeren aan de rand van het Klarenbeekpark. En vooral geen onderzoek door de gemeente naar uitbreiding of verplaatsing van Albert Heyn. Als de ondernemer dat zelf wou doen, uitstekend. Maar de politiek moest zich er buiten houden.

Toen ik dat allemaal zo hoorde, dacht ik aan het paradijs. Aan Blaricum als het paradijs. Eeuwig hetzelfde. Huiver om ook maar iets te veranderen. Hoogstens een bankje of een piepklein marktje dat het gras niet aantast. Maar verder niets. Helaas, aardse paradijzen zijn nooit eeuwig. Op aarde zijn wél bloemen die uitgebloeid raken. Geen schoonheid zonder vergankelijkheid. Wat doe je er tegen? Op zeker moment moet je beslissen. Beslissen betekent veranderen en dan ben je het paradijs al uit. In het paradijs verandert nooit iets.

Wat gaat wethouder Boersen doen? Gaat ze porren in het paradijs? Of zal ze, afgezien van een marktje en een verpoosbankje helemaal niets of zo weinig doen dat het niet opvalt? Dat laatste zal lastig zijn want er wringt iets. Dat het in ons dorp zo prettig is, zo levendig in de juiste maat, dat je er altijd wel bekenden tegenkomt (“Raad eens wie ik tegen kwam bij Albert Heyn?”) komt door de dagelijkse boodschappen. De winkel van Albert Heyn is de ziel van het dorp. Met in zijn kielzog de andere winkels: de IJzerhandel, Altijd Bloemen, Stut, Rémy, de Drogisterij. Wassenaar, de Groenteboer, de Visboer enz. En dan heb ik de horeca nog niet eens genoemd. Zelfs in het ooit zo katholieke Blaricum heeft de markt de kerk verdrongen. Het hart van ons paradijs is commercieel.

Erg? Welnee. Als je het maar beseft. Want de markt is de tegenpool van het paradijs. In het paradijs mag niets veranderen. De markt moet zich permanent aanpassen. In het paradijs hoef je niet te werken. In de markt moet je steeds op je qui-vive zijn, je aanpassen, meebewegen met de klanten. Ons zo gekoesterde dorpsgevoel drijft op ondernemerschap. Maar zeg dat nooit hardop! Laat de mythe bestaan dat we wonen in een dorp dat zijn identiteit in een door de markt beheerste samenleving heeft bewaard als ooit het dorp van Asterix en Obelisk. Ik ben benieuwd naar de spijkers met koppen van wethouder Boersen.

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑