Het verdriet van Wotan

Aan het einde van Richard Wagners opera Die Walküre wordt het me toch nog te machtig. Oppergod Wotan heeft zo juist zijn lievelingsdochter, de Walkure Brünnhilde, uit de hemel verstoten. Zijn afscheidslied gaat me door merg en been:  “Je lichtende, stralende ogen, zo vaak lachten ze me toe, zo vaak bemoedigden ze mij, nu kus ik ze voor het laatst, vaarwel, voorgoed vaarwel.”

Tranen over mijn wangen. Verlies maakt gebondenheid voelbaar en omgekeerd. “Onzalige Eeuwige, eeuwig Onzalige, eeuwig leven met gemis, “ zingt Wotan en al ben ik niet eeuwig, ik weet precies wat hij bedoelt.

Leven met gemis, hoe doen anderen dat? Ik lees en praat er veel over. Ik heb nog veel te leren.  Ada de Jong verloor haar gezin, echtgenoot en drie kinderen, door een klimongeluk in de bergen. Een onvoorstelbare ramp. Een van de boeken die ze las in haar zoektocht naar houvast was Overlevingskunst van Christa Anbeek (zie elders op deze site). Ook Christa Anbeek leed kolossaal verlies. Ze verloor op jonge leeftijd ouders en broer. Haar partner, en grote liefde, overleed aan een hartaanval tijdens een bergwandeling. De Jong besloot contact met Anbeek te zoeken.

Uit dat contact ontstond het idee samen een boek over hun ervaringen te schrijven. Ze noemen het een ‘persoonlijk essay’ omdat ze als uitganspunt hun persoonlijke ervaringen namen die ze bovendien door elkaar gezet hebben. De lezer mag zelf uitmaken wie aan het woord is. Met als idee daarachter dat wij, als het gaat om verlies en kwetsbaarheid, veel meer op elkaar lijken dan we denken. Mijn conclusie, ook na dit boek, is anders. Natuurlijk, “de problematiek van verlies” is het zelfde voor iedereen – daarom word ik ontroerd als Wotan zingt over het verlies van zijn dochter. Maar de manier waarop we er op reageren is voor ieder anders. Ook tussen Anbeek en De Jong zijn de verschillen groot. Al lezend hoef je je nooit af te vragen wie er aan het woord is. Rouwen is zoeken naar een nieuwe identiteit. Dat is wat rouwenden bindt. Maar hoe die nieuwe identiteit er uit ziet en of het überhaupt lukt er één te smeden, verschilt van individu tot individu. Dat geldt ook van Anbeek en De Jong. Daardoor is het een nogal dubbelsoortig boek geworden.

Christa Anbeek is de onderzoeker. Ze bevraagt filosofen als Spinoza, gaat te rade bij collega theologen en psychologen, speurt in de christelijke en boeddhistische traditie en kijkt wat er voor haar uiteindelijk aan wijsheid op de zeef blijft liggen. Onderzoeken is haar vak. Ze is verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek en onderzoekt daar de relatie tussen religie/levensbeschouwing en zingevingsvragen. Maar het is ook meer dan haar vak. Het is ook haar manier om in het leven te staan en om te gaan met rouw. Meer zoekend, dan vindend.

Ada de Jong is veel praktischer. Ze beschrijft wat ze bijleerde en afleerde om verder te gaan met haar leven. Concreet, eerlijk. Indrukwekkend. Hartverscheurend.

Anbeek zoekt een habitus om met rouw om te gaan. De Jong beschrijft praktisch wat ze doet. En nalaat.

Om te kunnen zeggen wat het sterven van een dierbare voor ons betekent, moeten we onder woorden brengen wie we in relatie tot hem of haar waren. Onze identiteit was (mede) in hem/haar verankerd. Wie worden we als ze er niet meer zijn?

De Jong schrijft dat ze bestond in relatie tot haar omgeving, haar man, haar kinderen. Nu die er niet meer zijn, is haar oude zelf ook weg. Wie ze nu is, weet ze nog steeds niet goed. Of dat echt goed gaat komen, betwijfelt ze. Haar ontworteling is zo diep, dat ze niet meer aarden kan. Haar echte leven, concludeert ze aan het einde van het boek, is voorbij.

Christa Anbeek lijkt daar anders tegen aan te kijken, al weet ik op dit punt niet goed of wat ik lees haar eigen woorden zijn of de woorden van de Amerikaanse filosoof Judith Butler, die helaas berucht is vanwege haar ondoorzichtig taalgebruik. Relaties, lees ik, maken ons niet alleen tot wie we zijn, ze onteigenen ons ook doordat ze aanpassingen van ons eisen waardoor we onszelf juist niet kunnen zijn. Zo autonoom zijn we niet. Na de dood van een geliefde blijven we achter met een onteigend leven dat onomkeerbaar niet van ons zelf is. Rouw, aldus Butler/Anbeek, doorbreekt het zelfbewuste beeld dat we van onszelf in stand houden. We kunnen ons best wel doen een nieuwe autonomie te vinden. Het zal ons niet lukken. Autonoom waren we vroeger niet en zullen we nooit worden. Meer dan volharden in het eigen, per definitie onteigende bestaan zit er niet in. Hoe dat volharden moet, leert Anbeek van Spinoza, die van flinckheid spreekt. Een flinck mens is in staat zich te verhouden tot zichzelf en tot anderen en zo te volharden. Meer als stuurman van zichzelf dan van binnenuit.

Ada de Jong is alles uit handen geslagen. Voetje voor voetje gaat ze verder. Zonder zekerheid dat het nog gaat lukken zichzelf te herformuleren. De schade is te groot.

Toch is haar voetje voor voetje anders dan Anbeeks stap voor stap. De Jongs twijfel of het nog goed gaat komen is existentieel. Anbeeks twijfel is filosofisch: rouw onthult dat we een onteigend leven leidden dat onomkeerbaar niet van ons zelf is. Daar moeten we het mee doen.

Misschien is dat wel zo. Maar ik heb er niks aan. Het is juist dat de dood me bepaald heeft bij mijn gebondenheid, bij mijn onteigend leven – waarom huilde ik anders bij Wotans lied? Maar ik wil verder. Naar een nieuwe autonomie. Misschien haal ik het niet – ik herken de twijfel van Ada de Jong, al heeft zij veel en veel meer reden voor twijfel dan ik. Maar ik heb zin noch moed de dood het laatste woord te geven.

Christa Anbeek en Ada de Jong, De berg van de ziel. Persoonlijk essay over kwetsbaar leven.

Uitgeverij ten Have. € 17,95

Aan het einde van Richard Wagners opera Die Walküre wordt het me toch nog te machtig. Oppergod Wotan heeft zo juist zijn lievelingsdochter, de Walkure Brünnhilde, uit de hemel verstoten. Zijn afscheidslied gaat me door merg en been:  “Je lichtende, stralende ogen, zo vaak lachten ze me toe, zo vaak bemoedigden ze mij, nu kus ik ze voor het laatst, vaarwel, voorgoed vaarwel.”

Tranen over mijn wangen. Verlies maakt gebondenheid voelbaar en omgekeerd. “Onzalige Eeuwige, eeuwig Onzalige, eeuwig leven met gemis, “ zingt Wotan en al ben ik niet eeuwig, ik weet precies wat hij bedoelt.

Leven met gemis, hoe doen anderen dat? Ik lees en praat er veel over. Ik heb nog veel te leren.  Ada de Jong verloor haar gezin, echtgenoot en drie kinderen, door een klimongeluk in de bergen. Een onvoorstelbare ramp. Een van de boeken die ze las in haar zoektocht naar houvast was Overlevingskunst van Christa Anbeek (zie elders op deze site). Ook Christa Anbeek leed kolossaal verlies. Ze verloor op jonge leeftijd ouders en broer. Haar partner, en grote liefde, overleed aan een hartaanval tijdens een bergwandeling. De Jong besloot contact met Anbeek te zoeken.

Uit dat contact ontstond het idee samen een boek over hun ervaringen te schrijven. Ze noemen het een ‘persoonlijk essay’ omdat ze als uitganspunt hun persoonlijke ervaringen namen die ze bovendien door elkaar gezet hebben. De lezer mag zelf uitmaken wie aan het woord is. Met als idee daarachter dat wij, als het gaat om verlies en kwetsbaarheid, veel meer op elkaar lijken dan we denken. Mijn conclusie, ook na dit boek, is anders. Natuurlijk, “de problematiek van verlies” is het zelfde voor iedereen – daarom word ik ontroerd als Wotan zingt over het verlies van zijn dochter. Maar de manier waarop we er op reageren is voor ieder anders. Ook tussen Anbeek en De Jong zijn de verschillen groot. Al lezend hoef je je nooit af te vragen wie er aan het woord is. Rouwen is zoeken naar een nieuwe identiteit. Dat is wat rouwenden bindt. Maar hoe die nieuwe identiteit er uit ziet en of het überhaupt lukt er één te smeden, verschilt van individu tot individu. Dat geldt ook van Anbeek en De Jong. Daardoor is het een nogal dubbelsoortig boek geworden.

Christa Anbeek is de onderzoeker. Ze bevraagt filosofen als Spinoza, gaat te rade bij collega theologen en psychologen, speurt in de christelijke en boeddhistische traditie en kijkt wat er voor haar uiteindelijk aan wijsheid op de zeef blijft liggen. Onderzoeken is haar vak. Ze is verbonden aan de Universiteit voor Humanistiek en onderzoekt daar de relatie tussen religie/levensbeschouwing en zingevingsvragen. Maar het is ook meer dan haar vak. Het is ook haar manier om in het leven te staan en om te gaan met rouw. Meer zoekend, dan vindend.

Ada de Jong is veel praktischer. Ze beschrijft wat ze bijleerde en afleerde om verder te gaan met haar leven. Concreet, eerlijk. Indrukwekkend. Hartverscheurend.

Anbeek zoekt een habitus om met rouw om te gaan. De Jong beschrijft praktisch wat ze doet. En nalaat.

Om te kunnen zeggen wat het sterven van een dierbare voor ons betekent, moeten we onder woorden brengen wie we in relatie tot hem of haar waren. Onze identiteit was (mede) in hem/haar verankerd. Wie worden we als ze er niet meer zijn?

De Jong schrijft dat ze bestond in relatie tot haar omgeving, haar man, haar kinderen. Nu die er niet meer zijn, is haar oude zelf ook weg. Wie ze nu is, weet ze nog steeds niet goed. Of dat echt goed gaat komen, betwijfelt ze. Haar ontworteling is zo diep, dat ze niet meer aarden kan. Haar echte leven, concludeert ze aan het einde van het boek, is voorbij.

Christa Anbeek lijkt daar anders tegen aan te kijken, al weet ik op dit punt niet goed of wat ik lees haar eigen woorden zijn of de woorden van de Amerikaanse filosoof Judith Butler, die helaas berucht is vanwege haar ondoorzichtig taalgebruik. Relaties, lees ik, maken ons niet alleen tot wie we zijn, ze onteigenen ons ook doordat ze aanpassingen van ons eisen waardoor we onszelf juist niet kunnen zijn. Zo autonoom zijn we niet. Na de dood van een geliefde blijven we achter met een onteigend leven dat onomkeerbaar niet van ons zelf is. Rouw, aldus Butler/Anbeek, doorbreekt het zelfbewuste beeld dat we van onszelf in stand houden. We kunnen ons best wel doen een nieuwe autonomie te vinden. Het zal ons niet lukken. Autonoom waren we vroeger niet en zullen we nooit worden. Meer dan volharden in het eigen, per definitie onteigende bestaan zit er niet in. Hoe dat volharden moet, leert Anbeek van Spinoza, die van flinckheid spreekt. Een flinck mens is in staat zich te verhouden tot zichzelf en tot anderen en zo te volharden. Meer als stuurman van zichzelf dan van binnenuit.

Ada de Jong is alles uit handen geslagen. Voetje voor voetje gaat ze verder. Zonder zekerheid dat het nog gaat lukken zichzelf te herformuleren. De schade is te groot.

Toch is haar voetje voor voetje anders dan Anbeeks stap voor stap. De Jongs twijfel of het nog goed gaat komen is existentieel. Anbeeks twijfel is filosofisch: rouw onthult dat we een onteigend leven leidden dat onomkeerbaar niet van ons zelf is. Daar moeten we het mee doen.

Misschien is dat wel zo. Maar ik heb er niks aan. Het is juist dat de dood me bepaald heeft bij mijn gebondenheid, bij mijn onteigend leven – waarom huilde ik anders bij Wotans lied? Maar ik wil verder. Naar een nieuwe autonomie. Misschien haal ik het niet – ik herken de twijfel van Ada de Jong, al heeft zij veel en veel meer reden voor twijfel dan ik. Maar ik heb zin noch moed de dood het laatste woord te geven.

Christa Anbeek en Ada de Jong, De berg van de ziel. Persoonlijk essay over kwetsbaar leven.

Uitgeverij ten Have. € 17,95