Het denken blijft doorgaan

Twee jaar later

trein

Volgende maand is het al weer twee jaar geleden dat Aartje stierf. Twee jaar van gewenning. Gewenning dat ze er nooit meer zal zijn. Het went nooit. Al heeft de tijd haar van ons weggedreven, het gevoel van verlies lijkt eerder sterker te worden. Nog steeds ontroert het me als ik iets tegenkom dat haar aanwezigheid oproept. Als iemand iets over haar vertelt, haar in herinnering roep, zodat ze dichtbij komt. Wat mis ik haar. Tranen in mijn ogen.

Maar wát mis ik eigenlijk als ik aan haar denk? Het is nog moeilijk genoeg om dat aan te geven en ik denk dat dat komt door de verbondenheid die ik met haar voel. Die verbondenheid maakt, dat haar verlies niet alleen voelt als gemis, maar vooral als iets dat kapot is in mij zelf. Diep van binnen in mijn eigen Ik is een gapend gat.

Dat voelt anders dan verdriet dat je kunt hebben om iemand die verder van je af stond. Meestal kun je vrij goed omschrijven wat hij (of zij) voor je betekende. Daardoor kun je behoorlijk scherp aangeven wat je mist nu hij er niet meer is. Welke gesprekken, welke ontmoetingen er niet meer zullen zijn. Op welke plekken je nooit meer zult komen omdat je elkaar dáár altijd zag. Naar mate je ouder wordt, raakt de wereld steeds voller met zulke plekken. Vroeger kwam je er geregeld. Met hem of haar. Maar door de dood heb je er niets meer te zoeken. Altijd als ik langs zo’n plek rijd, voel ik melancholie. Het beeld van de gestorvene rijst op. Ik zie haar weer zitten. Aan ons vaste tafeltje. Ik voel het gemis, hoor zijn stem. Voel me verbonden. Tegelijk voel ik de kloof die ons nu scheidt. Het doet me denken aan een treintje, een locomotiefje en een sleep wagonnetjes. Eén wagonnetje is losgekoppeld. Het treintje rijdt verder. Het is een ander treintje. Eén wagonnetje ontbreekt. Maar het treintje rijdt.

Bij haar dood is dat anders. Haar dood heeft iets in mijzelf kapot gemaakt. Definitief. Er is niet zo maar even een wagonnetje losgekoppeld. Er is iets met het locomotiefje. Normaal gesproken kun je pas zeggen wat iets voor je betekent, als het er niet meer is. Dat geldt voor de timmerman met zijn gebroken hamer net zo goed als voor de computergebruiker na een computercrash. Maar toen Aartje stierf, werd ik met stomheid geslagen. Ik voelde hoeveel ze voor mij betekende. Maar wat? Zelfs na twee jaar valt me dat nog moeilijk. Mijn hele bestaan is overhoop gehaald. Dat is wel zeker. Maar in welke zin, met welke consequenties? Daar heb ik nu twee jaar over kunnen denken.

Ik heb me nooit gerealiseerd heb hoe sterk mijn geluk verbonden was met haar geluk. Te sterk? Ik weet het niet. Het was zo. Als het niet goed met haar ging, ging het niet goed met mij. Als de herfst te lang duurde of de winter te somber was, belde ik haar, aten we samen een broodje. Als ik haar op de fiets aan zag komen, lang lijf, witte dopjes in het oor, was de herfst al minder deprimerend, de winter minder somber. Of we aten met z’n drieën in ons favoriete restaurant. Als we naar huis reden, zeiden we, haast als een mantra: “Wat heerlijk, dat het haar zo goed gaat.” Dan hing er geluk om ons heen.

Ook toen al las ik veel over de dood, mijn eigen dood. Eigenlijk kwam dat door mijn vader. Mijn vader was op een voorbeeldige manier gestorven. Hij had het leven waardig afgelegd en afgezien van een operatie waardoor zijn leven misschien nog een half jaar was verlengd. Hij vond het mooi genoeg met zijn vijfentachtig jaar. Een wijze man die terug keek op een vervuld leven en dat in alle rust uit handen gaf. Hij was altijd een levenskunstenaar geweest. Hij bleek ook een stervenskunstenaar. Mijn vader was een voorbeeld. Je moet je niet door de dood laten verrassen, zo leerde hij me. Je moet de dood onder ogen zien, je er op voorbereiden, er over nadenken. En dat deed ik. Ik las veel over de dood. ‘Je moet je niet hechten’, las ik, ‘Je moet leren loslaten’. Helemaal mee eens, dacht ik. Toch had ik er een probleem mee. Toen al. Hoe kun je ooit besluiten je niet te hechten aan je kinderen? Moet je dat willen? Moet je je inhouden in je liefde om in de toekomst minder kwetsbaar voor hun dood te zijn? Ik vond dat een absurde vraag en zo ben ik er met open ogen in gevlogen. Ik betaal nu de tol van mijn hechting, van mijn uitbundig genieten van haar toen ze nog leefde. Ik accepteer dat. Ik had niet anders gewild.

Wat voor rol speelde ze in mijn leven? Die vraag werd na haar dood steeds belangrijker. Als ik door haar dood zo tot op de bodem geraakt was, wat betekende ze dan voor mij? Ik wilde een antwoord op die vraag om mijn verdriet te begrijpen. Pas wat je begrijpt, kun je onder ogen zien. Daarom ben ik begonnen over haar te schrijven. Over haar leven. Ik put er voor uit mijn geheugen en uit dagboeken die ik sinds 1988 bij houd. Daardoor komt het ook dat ik op deze blog een tijdlang niet van me heb laten horen.

De gedachte dat zo’n terug gaan naar de verleden tijd zinvol is, dank ik aan de Franse schrijver Marcel Proust. Een jaar of vier geleden ben ik begonnen, samen met een vriend, zijn A la recherche du temps perdu te lezen. Proust beschrijft het verleden. Je leest de zinnen die ooit gesproken werden. Je beleeft een opera en alles daar om heen vanuit de loge van een adellijke dame in Parijs. Je bezoekt de salons waar de hoge bourgeoisie of de adel ontvangt. Steeds weer klinkt de sonate van de proustiaanse componist Vinteuil. Je leert de schilderijen kennen van de beroemde schilder Elstir. Je hoort de homoseksuele M. de Charlus een rijknecht het hof maken. In de hervertelling van het verleden komt Proust tot begrip van zichzelf. Hetzelfde overkomt de lezer. Door Proust te lezen verdiept hij zijn zelfkennis.

Op zoek naar zelfkennis doorzoek ik mijn eigen verloren tijd. Ons leven. Als ik er over terug lees in mijn dagboeken, besef ik hoe ernstig we het namen. Zo veel zorgen over wat nooit op kwam dagen. We zaten dicht op de bal. Zeker als het de kinderen betrof. Steeds gereed onmiddellijk bij te sturen. Weinig vertrouwen in laissez faire.

Uitgerekend door haar dood heb ik, eindelijk, geleerd het leven niet zo ernstig te nemen. Het is zo vluchtig. Zo maar voorbij. Wees daarom blij met wat er is. Later is iets voor later. Toch is dat ingewikkeld. Hoe blij kan ik nog zijn met een gat in mijn ziel?

Ik kijk met gemengde gevoelens terug naar het geluk van vroeger. Zo veel in dat geluk was gebaseerd op wat ik had, wat ik kon zien, kon aanwijzen. Op wat mij overkwam. Zo kon ik gelukkig worden van een melodie of een ervaring die verbonden was met gelukkige herinneringen. Ergens in me was een antenne om die muziek of die beelden op te vangen, door te sturen en om te zetten in geluksgevoel. Die antenne is stuk. Ze hangt er half afgebroken bij.

Soms heb ik dezelfde ervaringen als vroeger. In de polder, met het blauw van de hemel en het groen van de weilanden. Toen dacht ik: het leven is goed zo! Omdat het zo goed was, kon ik loslaten. Ik begreep dat het goede en het schone hand in hand gaan met het vergankelijke, met wat voorbij gaat. Maar nu? Dezelfde ervaring. Dezelfde polder. Hetzelfde groen en blauw. Maar als de antenne het gevoel dat dat oproept nu doorgeeft, gaat het mis. In plaats van geluk, ervaar ik verlies. Besef ik dat ik niet meer voel wat ik vroeger voelde toen alles goed was. Zou ik ooit naar dat gevoel terug kunnen? Eigenlijk denk ik van niet.  Wat vroeger leidde tot innerlijke rust, confronteert me nu met mijn verdriet.

En toch wil ik daar niet bij blijven stilstaan. Ik moet verder. De dood mag niet winnen. Om haar niet. Om mijzelf niet. Ik moet haar dood accepteren. Als iets dat hoort bij het leven. Ik moet leren dat denken over het leven zonder te denken aan de dood onvolledig denken over het leven is. Ik moet de dood accepteren. Er is geen andere keus. Wat heeft het voor zin iets niet te accepteren waar je geen enkele zeggenschap over hebt maar dat je wel overkomen is?

Ik moet ook verder, omdat ik niet alleen ben. Niet alleen op de wereld en ook niet alleen met mijn verdriet. Er zijn anderen. Anderen die van haar hielden. Anderen van wie ik houd. Die van mij houden. Met hen moet ik verder. Het kan toch niet zo zijn dat zij mij niets aan levensmoed kunnen bieden, omdat ik na haar dood alle moed verloren heb.

Daarom moet ik op onderzoek uit. Onderzoek in mijzelf. Ik moet mijn levensverhaal opnieuw vertellen. Eerst vertelde ik het, argeloos en zonder dat ik er erg in had, met haar erin verweven. Alles in één kleur. Nu moet ik het, niet meer argeloos, opnieuw vertellen met haar als duidelijk zichtbare, onderscheiden draad er door heen. Rouwverwerking is hervertelling van het eigen levensverhaal in relatie tot de afwezige. Wie was ik? Wie was zij voor mij?

Door de liefde te benoemen die ik voor haar had, door te beschrijven hoe die liefde zich ontwikkelde, kan ik mijn liefde omschrijven als een groot en onverliesbaar goed. Kan ik aangeven wat niet verloren ging bij haar dood. Kan ik haar trouw blijven omdat de liefde sterker is dan de dood.

Zo ver ben ik na twee jaar. Nog niet zo ver, eigenlijk. Maar voor mij toch al een heel eind.

1 reactie

  1. Door-Elske Cazemier

    Dank! Voor deze mooie inkijk in je ziel en de scherpe analyse van al die stappen door de polder, heilige grond om het maar eens zo te zeggen. Ik ga zo ook de polder in met mijn hond en heb zo stof tot nadenken! Nogmaals dank.

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑