pkerkB

In februari 2014, nu al weer ruim anderhalf jaar geleden, schreef ik op deze site over de ruzie in mijn Dorpskerk. Het ging over de predikant. Een deel van de gemeente en de helft van de kerkenraad kon hem luchten noch zien. De andere helft kerkenraadsleden had het goed met hem maar toen die één voor één waren uitgerookt en opgestapt, lag de weg open voor een menselijk zowel als kerkelijk zeer schadelijke afzettingsprocedure. Intussen is de predikant al weer bijna een jaar weg. Hij woont in een klein huisje in een naburig dorp en houdt zich wonderbaarlijk staande. Zijn reputatie is zeer ernstig, wellicht voorgoed beschadigd. Bij sollicitaties ondervindt hij veel hinder van wat het hele proces in negatieve zin aan Google heeft bijgedragen. De pastorie, riant gelegen in het centrum van het mooie dorp, is voor twee jaar verhuurd aan een buitenstaander. Het kerkbezoek is dramatisch teruggelopen.

Arjan Plaisir, de secretaris van de PKN, zei onlangs dat we moeten wennen aan de gedachte dat niet ieder dorp of stad een eigen protestantse kerk zal hebben. Zo’n verdamping, heb ik ervaren, hoeft lang niet altijd door secularisatie te komen. Een kerkelijke gemeente is zeer goed in staat zichzelf de das om te doen en het geldende kerkrecht heeft niets in huis om zo’n ontwikkeling te keren. Integendeel, ze versterkt haar.

Intussen probeert een waarnemend predikant de zaak weer wat op orde te brengen. Zo is hij begonnen met een vesper op iedere eerste zondag van de maand. Een vesper draait om stilte. Er kan gepreekt of uitgelegd worden, maar dat hoeft niet. Er wordt een psalm gelezen. De lofzang van Maria heeft een vaste plek. Misschien, zo was de gedachte, moeten we na alle boze en heftige woorden maar eens beginnen met stilte.

Ik besloot er heen te gaan. Bij dat besluit zat ook koppigheid. Koppigheid om me mijn Dorpskerk niet te laten ontnemen, me er niet uit te laten werken, zoals de kerk altijd de verliezers van een conflict eruit gewerkt heeft: van Arminius via Geelkerken tot Schilder. Het vesper begon om half zes. Ik was er tien minuten van te voren. Ik duwde de deur van de kerk open. Lang geleden dat ik dat gedaan had. Wie zou ik aantreffen? Onmiddellijk hoorde ik de muziek. Er zaten mensen in de kerk. En een koor. Wat ik hoorde, was het koor. De dominee die voor zou gaan in de vesper, zat op een bankje in het voorportaal. Wat goed, dacht ik, dat zo veel mensen gekomen zijn, dat er zelfs een koor is en dat ze met elkaar oefenen. De dominee zal wel wachten tot ze uitgeoefend zijn. Maar zo was het niet. Wat ik hoorde was het slot van een concert. Net het laatste deel. Een toegift zat er niet in, zei de leider van het koor, vanwege een vesper. De kerk stroomde leeg. Niemand bleef, op drie man na. De symboliek van de leegstromende kerk en slechts een paar die blijven, trof me. Uiteindelijk bleven we met zeven man over. Met de organist, de dominee en de koster meegeteld, kwamen we net op tien. Precies het getal dat nodig is voor een dienst in de synagoge. Het vesper begon en meteen viel er iets van me af. Door de stilte. De psalm, die we lazen en zongen. De muziek. Dat we met zo weinig waren deerde me niet. Het was of er iets op zijn plaats viel, of je voelde dat de Dorpskerk lang geleden hiervoor gebouwd was. Voor stilte en samenzijn. Ik zal niet zeggen dat ik de aanwezigheid van God voelde. Dat gaat meteen al weer zo ver. Maar iets van een glimp, van verbondenheid met wat ons overstijgt, van verbondenheid met elkaar had ik wel. Het troostte me.

De dominee las uit het evangelie van Matteüs over de walmende vlas pit die niet zal uitdoven en het geknakte riet dat niet zal breken. En dat voelde ik ook. De Kerk verdwijnt niet zo maar. Godzijdank hangt haar aanwezigheid niet af van volhouden op de huidige manier. Na al het geruzie en geharrewar ben ik daar uitgesproken sceptisch over. Ze bestaat zo lang er een paar mensen bij elkaar komen om een psalm te lezen, een lied te zingen, met elkaar stil te zijn. Meer is niet nodig. Saamhorige aanwezigheid als opnieuw beginnen.