In memoriam Gert Peelen (1947-2015)

vreeswijkstraat

Negen maanden voor zijn overlijden vroeg Gert Peelen mij te spreken bij zijn afscheid. “Jij bent nog de enige die alles heeft meegemaakt. Jij weet waar ik vandaan kom.”, zei hij.

Dat klopte. Onze ouders waren buren in de Haagse Vreeswijkstraat en zeer bevriend. Gert was van 1947. Ik ben, net als Gerts oudere broer Fred, van 1941. Ik had hem bij wijze van spreken geboren zien worden. We gingen naar dezelfde gereformeerde kerk, naar dezelfde christelijke Lagere School.

Zijn vader, directeur van een clichéfabriek,  had iets artistieks. Iets dat buiten het gangbare gereformeerde viel. Hetzelfde gold van mijn vader, die als verslaggever van de Nieuwe Haagse Courant nogal eens buiten de grenzen van de gereformeerde wereld opereerde.

Tegelijk waren onze vaders echt gereformeerd. Stevig in de leer, zij het niet in alle opzichten orthodox. Ze lieten zich door de kerk niet alles zo maar voorschrijven en dat werd ze niet altijd in dank afgenomen. Maar daar zaten ze niet mee. In de kring van het gezin hadden zij het, samen hun vrouwen, voor het zeggen. We kwamen beiden uit een hecht en liefdevol gezin.

Een plek zo solide, zo geborgen, dat Gert er zijn leven lang moed en inspiratie aan ontleende. Hetzelfde geldt voor mij.

In onze gesprekken hadden we het niet alleen over onze jeugd, maar ook over de kerk en over het geloof. Overigens meer sociologisch dan theologisch. Logisch, Gert was per slot van rekening socioloog. In het laatste nummer (1998) van het VU Magazine waar hij jarenlang hoofdredacteur van was, schreef hij over zijn jeugd in de Vreeswijkstraat. Natuurlijk spelen de kerken een rol in dat verhaal. Maar meer als gebouwen, als plekken van samenkomst. De Valkenboskerk, De Paaskerk, de Vredekerk. De kerk was een onderdeel van de bedding waarin onze levens zich indertijd afspeelden. Indertijd. Voor hem was het geloof iets van toen geworden. Iets dat hoorde bij het leven van toen. Niet iets  om je tegen af te zetten. Integendeel. Zo was het geweest en het was goed zoals het geweest was.

Behalve mij had Gert ook uitgever Jan Oegema uitgenodigd. Jan Oegema vertelde hoe het qua geloof verder met Gert was gegaan. Gert had daar zelf in 2008 over geschreven in het dagblad Trouw. In het artikel karakteriseerde hij zichzelf als transreligieus. Om uit te leggen wat hij daarmee bedoeld had, citeerde Oegema uit dat artikel:

“”Hoewel ieder etiket nieuwe misverstanden meebrengt, is ‘transreligieus’ […] wellicht een toepasselijker term dan ‘soloreligieus’. Zonder behoefte aan de verplichtende binding aan een gemeenschappelijk beleden overtuiging, hebben transreligieuzen de rivier doorwaad en staan zij, voorbij de laatste stad, in het open veld, “tegelijk verwonderd en beangst door de onbemensde ruimte”, […].

Hun uittocht was een bewuste keuze. En geheel op eigen kracht hebben zij, meestal na enige incubatietijd, de religiositeit in zichzelf herontdekt. In hun rugzak koesteren zij nog de kostbaarheden van het christelijke cultuurgoed. Attributen waarvan zij evenmin afstand kunnen doen als hun hang naar het mysterie en het sleuteltje dat past op ‘het mechaniek van de ontroering’ (Kopland).””

Gert is de enige niet die ‘transreligieus’ is geworden. Velen hebben dezelfde ontwikkeling doorgemaakt. Religie, aldus Oegema, is voor hen niet langer een vindplaats van waarheid, zoals dat was in het milieu van Gerts en mijn ouders, maar van betekenis. De houding die daar bij hoort is niet een houding van zeker weten, maar van niet-weten. Een niet-weten, dat de eeuwige vragen  (aldus Gert geciteerd  door Jan Oegema) “niet op voorhand het zwijgen [op legt] met dogma’s van godsdienstige dan wel godloochende aard”.

Ik heb het Gert niet kunnen vragen, maar ik vermoed dat hij het bij zijn afscheid van het leven met opzet zo gearrangeerd heeft. Ik moest eerst vertellen over zijn wortels, over waar hij persoonlijk en religieus vandaan kwam. Waarna Jan Oegema zou vertellen dat er enerzijds wel en anderzijds geen dikke streep onder dat verleden stond. Dat het verder was gegaan. Dat het een zoektocht was geworden. Een zoeken naar antwoord, naar een goede omgang met  lijden, met ziekte en dood, met religieuze vragen.

Gert associeerde de term “transreligieus” met de oversteek van een rivier. Hij was de rivier over gestoken en had op de andere oever zijn vroegere geloof achter gelaten. Zonder zich er tegen af te zetten. Integendeel, hij was er dankbaar voor. Zijn traditie had hem openheid bijgebracht. Openheid voor religieuze vragen. Van afstand en met ontroering keek hij terug op zijn jeugd.

Gert dichtte. In de poëzie zocht hij naar niet te bevatten geheimen. Ook in poëzie kan iets oplichten van betekenis die zich achter de woorden laat vermoeden. Iets van waarheid, maar een heel andere waarheid dan vroeger. Deze waarheid leidt niet tot weten, maar licht bij in ons niet-weten.

Misschien moet je wel religieus opgevoed zijn om zo te blijven zoeken.