Als u dit leest ligt de Blaricumse Kermis (BK) al weer een maand achter ons. Maar nu, nu ik dit schrijf, niet. Nu is het woensdag 23 augustus. De eerste zomerse dag van augustus en de laatste dag van de BK. Ik vind kermis wel mooi. Vroeger was het volgens mij vooral boerenlol. Nu zie ik veel opa’s en oma’s met kleinkinderen. Met daarnaast wat ik maar aanduid als ‘geroutineerd kermispubliek’. Ik zie ze alleen op de BK en vraag me altijd af waar ze de rest van het jaar zijn. Ik zou ze niet willen missen. Ze horen er bij als de oliebollenkraam.

Maar kermis moet ook meer zijn. Iets van het hele dorp. Iets van samen. Een glas in de hand, zachtjes meedeinen op de muziek. Kijken naar ringsteken, touwtrekken, of gewoon naar elkaar aan de tap van Moeke of de Oude Tak. Kermis heeft iets met saamhorigheid.

Ik ben niet zo’n “onderdompelen in de groep” type. De middagwandeling met de hond heb ik zo verlegd dat ik langs de kermisattracties loop. Beschouw het als mijn bijdrage aan de saamhorigheid. Iedere middag kijk ik mijn ogen uit. Meisjes die braaf zitten te wachten in een heen en weer machine die ze straks zo hard zal ronddraaien dat de paardenstaart ze haaks op het hoofd staat. Ze gillen het uit. Gewoon, tegenover de al lang gesloten Rabobank. Prozaïscher gebouw kun je je niet voorstellen. En toch. Pure extase.

Iets verderop trekken de botsauto’s hun banen. Ik kijk graag naar botsauto’s. Als kind al. Ik zie altijd hetzelfde. Altijd is er een man (altijd een man) die alle botsingen vermijdt en zijn wagentje over de vloer stuurt alsof hij een lading porselein van A naar B moet brengen. Altijd zijn er de uitgelaten botsers, die alleen maar willen botsen en daardoor nauwelijks vooruit komen. Altijd zijn er de chauffeurs van het gemiddelde, die gewoon rijden en dan ineens alsof ze overmand worden door een niet te weerstane drang, het stuur omgooien om te botsen. Hele generaties botsers zijn gekomen en gegaan. De types zijn gebleven. Ik kijk naar eeuwigheid. Zo maar op een woensdag. In mijn eigen dorp.

Zou het met saamhorigheid net zo zijn als met de botsautootjes? Generaties komen en gaan, gevoelens van saamhorigheid blijven? Roept het samen komen op het Oranjeweidje of aan de tap dezelfde saamhorigheidsgevoelens op als vroeger?

En dan zie ik de betonblokken. Het zijn er drie. Ze liggen aan begin en einde van de afgesloten straten. “Verstandig”, denk ik, “veilig achter de blokken”. Toch verschuift er iets. De blokken laten zien dat er iets van de vanzelfsprekendheid weg is. Heeft dat invloed op mijn gevoel van saamhorigheid? Wordt het er door meer naar binnen gericht? Meer als contrast met de boze buitenwereld?
De blokken bepalen me er bij dat saamhorigheid niet als vanzelf komt aanwaaien. Je moet er iets voor doen. In de eerste plaats bewust leven. En je moet je verantwoordelijk voelen. Verantwoordelijk voor de kwaliteit van je omgeving. En waakzaam. Daarom deden die betonblokken mij goed.