Denkend aan de kerk van mijn jeugd, de kerk van de eerste vijftien naoorlogse jaren, schiet me meteen het woord verzuiling te binnen. Of liever nog herzuiling. Restauratie. Wat voor de oorlog was, moest na de oorlog zo snel en grondig mogelijk worden hersteld. Kerk en christelijke organisaties, één groot verzuild geheel. Tot de grote omslag. De tsunami van de jaren zestig. Ze trof een verzuilde kerk. Zelfgenoegzaam, naar binnen gekeerd, gericht op de eigen groep en niet op de toenmalige cultuur. Dat was mijn beeld. Maar klopt het?

‘In de vergifkast?’ is de titel van het pas verschenen jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800. De titel is een citaat uit 1955. Een verbolgen vertegenwoordiger van een christelijke organisatie beklaagt zich er over, dat de kerken de christelijke organisaties buiten de deur zetten. Als gif dat je bewaart in een aparte vergifkast. Dat is heel wat andere dan het beeld dat ik had van kerk en christelijke organisaties harmonieus vervlochten in de ene zuil. Hoe kan dat?

In de oorlogsjaren had vooral de Hervormde Kerk iets gedaan wat ze eerder nooit gedaan had. Ze had zich intensief bemoeid met de samenleving. De gereformeerden hadden daar altijd al wat minder moeite mee gehad. Zo hadden ze zich in de jaren dertig al uitgesproken tegen de links christelijke CDU en tegen de NSB. Maar ook voor de gereformeerden was het kritisch kerk zijn in de oorlog een nieuwe ervaring. Sommige predikanten hadden er met hun leven voor betaald.

Hoe moest het verder toen de bezetter verdwenen was en de samenleving weer ‘van ons’ geworden was? Met name de Hervormde Kerk besloot haar houding van ‘kritisch tegenover’ te handhaven. Als kwaliteitsbewaker van de samenleving. Als kritische profeet.

Hing het samen met deze kritische rol dat de kerk zo veel negatiefs in de samenleving zag? In haar afkeer van de heersende moraal trok de kerk samen op met de overheid die zich grote zorgen maken over de losbandigheid van de naoorlogse jeugd. Maar er was veel meer. De samenleving dreigde volgens de kerk onbewoonbaar te worden, het gemeenschapsgevoel dreigde te verdwijnen. Somberheid troef. Niet alleen in de Hervormde Kerk. In de Vrijgemaakte Kerken klonken zelfs apocalyptische geluiden over de samenleving en de gereformeerde ethicus Brillenburg Wurth zag de kerk als een corpus alienum, een radicaal vreemd bestanddeel tegenover de wereld.

Als kwaliteitsbewaker van de samenleving moest de Hervormde kerk er zijn voor heel het volk. Niet alleen voor de eigen groep. Haar boodschap als aanzeggend profeet moest de kerk zelf bepalen. Op basis van eigen analyses van onrecht en missstand. Daar had de kerk de christelijke organisaties niet voor nodig.

Zo ontstond er geleidelijk aan een concurrentie in visies op de samenleving. Met aan de ene kant de kerken en aan de andere de christelijke organisaties. De kerken, of eigenlijk moet je zeggen, de stafleden van de kerken, waren meestal  radicaler. Logisch, de christelijke organisaties maakten veel meer deel uit van de samenleving, maakten onvermijdelijk vuile handen, konden zich  radicaliteit minder goed veroorloven. Toen ze zagen dat de kerken hun eigen weg gingen, richtten zij eigen bezinningscentra op. In die centra speelden de kerken geen rol. En omgekeerd hielden de kerken de christelijke organisaties buiten de deur. Of zoals die vertegenwoordiger in 1955 zei: De kerk plaatste de organisaties in de vergifkast.

De profetische radicaliteit van de kerken in de jaren zeventig en tachtig van de vorige eeuw – denk aan de kruisraketten, de strijd tegen racisme en Apartheid, de steun aan bevrijdingsbewegingen – kwam dus niet uit de lucht vallen. De kerk had zich al sinds de oorlog een kritisch profeet tegenover de samenleving betoond. De grote secularisatie van midden jaren zestig trof, anders dan ik altijd gedacht heb, niet een in zichzelf gekeerde organisatie, een dromerig centrum van een verzuild geheel. Het trof een actieve, profetische kerk, die volop na dacht over geloof in de moderne tijd en de daarbij horende praxis.

Het zou wel eens zo kunnen zijn, het jaarboek suggereert dat ook, dat de klap van de secularisatie zo hard aangekomen is, omdat de kerken door dat steeds weer hameren op wat er allemaal mis was in de samenleving in een isolement terecht gekomen waren. Vervreemd van de samenleving als een ach en wee roepende Cassandra, zo profetisch, zo kritisch aanzeggend dat ze tenslotte niet meer relevant gevonden werd.

En nu? Als model voor de gefuseerde kerk heeft de PKN in 2004 gekozen voor de missie en structuur zoals de Hervormde Kerk die in de jaren vijftig van de vorige eeuw formuleerde. Nog steeds een kritisch tegenover. Van de christelijke organisaties, als die nog bestaan, is ze ver verwijderd geraakt. Haar expertise zoekt ze onverminderd in eigen huis. In een zwaar bemand landelijk centrum. Helaas is ze intern te verdeeld om met één mond over wat dan ook te spreken. Of het nu gaat over embryo onderzoek, euthanasie, Israël of de islam. De PKN zwijgt. Een zwijgende profeet, ondanks al haar expertise.

Het is maar zelden dat een kostuum iemand een halve eeuw later nog past. Waarom zou dat bij profetenmantels anders zijn?

‘In de vergifkast’? Protestantse organisaties tussen kerk en wereld. Onder redactie van George Harinck en Paul van Trigt.

Jaarboek voor de geschiedenis van het Nederlands protestantisme na 1800. Jaargang 21

Uitgeverij Meinema, Zoetermeer,  € 18,90