Inleiding bij de presentatie van het boek Aartje, gedachten bij de dood van een kind op donderdag 12 februari 2015 in café De Heeren van Aemstel aan het Thorbeckeplein te Amsterdam

aartje omslag

Leven met verlies. Hoe leef je met verlies? Dat was het eerste. Zeker die eerste dagen en weken. Hoe gaan we in godsnaam verder? Gelukkig waren we niet alleen. Waren er anderen die hielpen, verder hielpen. Sommigen hadden daar woorden bij, anderen niet. Leefden mee. Op afstand of dichtbij. Velen van hen zijn hier aanwezig en daar zijn we zeer dankbaar voor. Het denken gaat door. Ook toen Aartje er niet meer was. Uit het leven gekanteld. Onbereikbaar geworden. Nooit voelde ik het intenser dan bij haar graf. Als ik haar daar opzocht, lieve dingen tegen haar zei, zei dat ik haar zo miste. Dat het zo erg was allemaal. Die eerste tijd was de dood monumentaal aanwezig. Als we aan Aartje dachten, dachten we aan haar dood. Niet aan haar leven. Alsof er geen leven geweest was. Maar geleidelijk, heel geleidelijk verschoof er iets. Langzaam, heel langzaam viel er weer licht op haar leven. Kwamen de herinneringen boven, beseften we hoe zeer we van haar hadden genoten. Er kwam ruimte. Ruimte om onze herinneringen aan Aartje binnen te laten in ons leven zonder door een grondzee van verdriet van de voeten geslagen te worden. We leerden om niet alleen vanuit haar onverwachte en ontijdige dood naar haar te kijken, maar ook vanuit haar leven. Vanuit wie ze was, wat ze deed. Vanuit de liefde die ze gaf, aan ons, aan anderen. Ik begon over haar leven te praten. Vertelde over haar aan vrienden die haar niet goed gekend hadden. ‘Het is schelmenroman’, zei Rosita Steenbeek toen ik haar in oktober 2013 los uit de pols een paar typische Aa anekdotes vertelde. En ze voegde daar aan toe : ‘Zo moet je daar over schrijven’. Dat was een cruciale opmerking. Ik ging schrijven over haar leven, over de vrolijkheid, de absurditeiten, haar weerbarstigheid, haar vermogen zich in de nesten te werken, er weer uit te komen. Ik kreeg oog voor haar vitaliteit en kracht. Met haar dood werd dát leven, dat vitale, krachtige leven bevestigd als een afgerond geheel. Ik ging anders denken over haar dood. Dit keer stierf ze niet uit, maar in het leven. Haar dood was een bevestiging van wie ze was. Nu zij dat niet meer kon, zeiden wij dat het een goed, mooi leven is geweest. Een leven vol liefde. Liefde, haar liefde, om in ons op te nemen en verder met ons mee te dragen. Als iets van ons zelf. Vanuit dat perspectief heb ik haar leven beschreven. Als een reconstructie. Zo was ze. Zo hebben wij met haar geleefd. Dat heeft ze voor ons betekend. Zo heeft ze bijgedragen aan de betekenis die wij zelf aan ons leven geven. Zo dragen we haar in ons verder. Een verklaring van liefde. Liefde die nooit vergaat, ook niet door de dood. Op de omslag van het boek zwaait ze ons toe. Midden in het leven maar ook in het geheimzinnige element van het water. Een groet vanuit een andere wereld. Aanwezig en afwezig. Voorgoed aanwezig, voorgoed afwezig. Het boek is niet zo maar zo geworden wat het is. Dat de meeste, zo niet alle herhalingen en wijdlopige filosofische en theologische uitstapjes de lezer bespaard zijn, dank ik aan mijn redacteur Marieke van Oosterom, die als een strenge, maar vriendelijke poortwachter ieder woord bekeek voor ze het binnen liet. Ook dank ik Mai Spijkers, mijn uitgever, die onmiddellijk enthousiast reageerde op de mogelijkheid van een boek over Aartje. En ik dank Vera, mijn grote liefde. Samen hebben we alles, alles, het goed en het kwaad, doorstaan en zijn er sterker, liefdevoller uitgekomen. Het eerste exemplaar is voor Hendrik. Haar broer. Die alles meemaakte. En die ons samen met Merel en zijn lieve dochters zo enorm heeft geholpen verder te gaan. Zodat we hier nu staan. Diep getroffen, ongebroken.