Het denken blijft doorgaan

Auteur: basvangeenen (Pagina 4 van 6)

Hardlopers op hetzelfde traject

Ik ben een verwoed hardloper. Ooit, lang geleden, ben ik er mee begonnen. Lange tijd gingen mijn prestaties omhoog. Maar op zeker moment begon de teruggang. Het duurde lang voor ik dat mezelf wilde toegeven. Maar de stopwatch loog niet. Toegeven dat het minder gaat, is niet prettig. Al valt dat bij hardlopen nog wel mee. De natuur houdt niemand tegen. Met autorijden is het al een stuk lastiger. Rijd ik slechter auto dan tien jaar geleden? Diep in mijn hart denk ik van wel. Maar dat ook toegeven?

En met levenswijsheid? Ben ik behalve ouder ook wijzer geworden? Mijn eerste neiging is daar ja op te zeggen. Dat denk ik niet alleen van mijzelf. Zo kijk ik ook naar de geschiedenis. Ik denk dat ik niet de enige ben, maar waar is dat idee op gebaseerd? Waar komt de gedachte vandaan, dat ik meer weet, dieper inzicht heb in het leven, meer facetten ken van het bestaan dan de generaties voor mij. Bij mijn ouders denk ik dat trouwens nog niet. Mijn vader had ik hoog, vond hem een wijze man en bovendien, ik had hem lief. Ik zou hem niet, ook niet postuum, in een mindere positie willen plaatsen. Maar geldt dat ook voor mijn grootvader, de vader van mijn vader, die ik niet gekend heb? Hij sorteerde de post in de trein van Zwolle naar Amersfoort en weer terug. Een lieve man, heb ik altijd gehoord, maar ik beschouw mezelf wel als een stuk verder. 

Is dat zo? Ben ik ‘beter’, ‘wijzer’ dan mijn grootvader? Zijn wereld was kleiner, de normen strakker, de sociale controle groter. Ik denk me in hoe mijn grootouders leefden in het Zwolle van de jaren twintig van de vorige eeuw. Ik krijg een Madurodam gevoel over me. Kijk in gedachten naar ze met dezelfde welwillendheid van hoog naar laag als ik naar mijn kleinkinderen kijk. 

De tijd van mijn grootouders was de tijd van de gematigdheid. Maar ook de tijd dat dubbeltjes geen kwartjes werden. Dat er een kleine elite was en heel veel gewoon volk. God had iedereen een plaats gegeven in de maatschappij. Mijn grootvaders plaats was in de posttrein. Zijn leven stond in het teken van de gematigdheid. Is gematigdheid een idee van vroeger waar je nu half nostalgisch, half vertederd naar kijkt?

Toen ik in 1985 hoofdredacteur werd van het dagblad Trouw, was de krant onderdeel van Perscombinatie. Door een reeks historisch te verklaren toevalligheden was veruit het grootste deel van de aandelen van dat bedrijf in handen van de Stichting Het Parool. Het bestuur van de Stichting bestond uit sober levende sociaaldemocraten, bij wie de deugd Gematigdheid  op het voorhoofd geschreven stond. Er werden geen bonussen uitgekeerd. Niemand deelde in de winst, ook de directeuren niet. Alle winst werd teruggeploegd in het bedrijf. Een schoolvoorbeeld van een dagbladbedrijf, zou je zeggen. Alles draaide om kranten. Geen cent verdween in de zakken van aandeelhouders. 

Het bedrijf was, vooral bij de krantenredacties, uitzonderlijk impopulair. Toen Perscombinatie in 1995 de Nederlandse Dagblad Unie, uitgever van onder meer NRCHandelsblad en Algemeen Dagblad, overnam en verder ging als PCM-Uitgevers, werd die impopulariteit  alleen maar groter. Ik ben altijd van mening geweest dat dat kwam omdat het bedrijf een anomalie was. Een abnormaliteit. Het ging er niet om winst. Het ging om de continuïteit van de kranten. Ook van kranten waar het niet zo goed mee ging. Redacties van kranten waar het wel goed mee ging, voelden niets voor matiging vanwege ‘deze kindjes aan het infuus’. Ze hadden het geld liever voor zichzelf. 

Het is slecht afgelopen met PCM. Uiteindelijk is het verkocht aan een groepje Engelse aasgieren, die het bedrijf binnen de kortste keren leegzogen en de zo goed als failliete boedel vervolgens terug verkochten aan de oorspronkelijke aandeelhouders. Met beide transacties hebben zogenaamde adviseurs en andere graaiers zich schaamteloos verrijkt. Ik was toen al lang weg en heb vaak moeten denken aan die sobere sociaaldemocraten van voorheen. 

Uiteindelijk werd een van de kranten, NRCHandelsblad, verkocht aan de Investeringsmaatschappij Egeria van de C & A familie Brenninkmeijer en aan krantenmiljonair Derk Sauer. De overname werd begeleid door juichende commentaren in de overgenomen krant. Eindelijk bevrijd. Eindelijk onder de tucht van de markt, zoals dat hoort bij een deftige, degelijke krant.  

Vorige maand werd bekend dat Egeria en Sauer zichzelf over het afgelopen jaar een dividend van 12.5 miljoen euro hadden uitgekeerd. Bij een winst van 4.7 miljoen. Met een “lagere financiële buffer” konden ze wel toe, luidde de toelichting. Je kunt ook zeggen: de krant wordt leeggezogen. Subtieler, minder grof, maar niet anders dan eerder PCM door de Engelse Investeringsmaatschappij is uitgezogen. Er was opschudding. Columnist Bas Heyne riep “mensen die niet meer gewend zijn in termen van moraal te denken”, waarmee hij de eigenaren bedoelde, op dat toch nog eens een keer te doen. Een andere columnist, Youp van ’t Hek, dacht dat het wel mee zou vallen allemaal, omdat zijn vader ooit bij de eigenaren gewerkt had en hij ze kende als fatsoenlijke mensen. 

Ik denk dat Van ‘t Hek daar gelijk in heeft. Ik denk dat het ingewikkelder is dan “niet meer gewend zijn” moreel te denken. De vraag is of een investeringsmaatschappij in de huidige kapitalistische markteconomie nog in staat is in termen van moraal te denken. Matigheid is een prachtige deugd. Maar ondernemingen als investeringsmaatschappijen hebben er niets meer mee. Wie zich qua winstbestemming gematigd gedraagt, doet zichzelf en daarmee op den duur de continuïteit van de onderneming te kort. Veelzeggend in dat opzicht is dat het maar om een betrekkelijk gering bedrag gaat. Acht miljoen euro. Voor sommigen veel geld, maar voor de huidige NRC eigenaren niet. Toch zetten ze door. Accepteren imagoschade. Gedreven door noodzaak. Geld moet geld genereren.  

Waarom zou ik, met zo’n geschiedenis bij de hand, welwillend en vanuit de hoogte neerkijken op de tijd van mijn grootvader? Geld was in zijn tijd nog niet oppermachtig. Er was nog vrijheid. Kwam dat doordat mensen toen moreler dachten, moreler handelden dan tegenwoordig? Wel nee. De markt was nog niet zo uitgekristalliseerd. Er waren nog monopolies, die een meer ontspannen omgang met de winsten toelieten dan tegenwoordig mogelijk is. Eigenaars en leidinggevenden wisten cijfermatig ook veel minder van hun bedrijven. Computers maken het tegenwoordig mogelijk kostprijsberekeningen tot in details door te voeren. De toegevoegde waarde van een individuele medewerker kan tot drie decimalen achter de komma worden doorgerekend. Daardoor kunnen bedrijven veel intensiever aangestuurd worden. Was daar eens om gekomen in de tijd van mijn grootvader.

De deugd gematigdheid heeft het moeilijk in deze tijd. De andere drie klassieke deugden, 

voorzichtigheid (prudentia), rechtvaardigheid (iustitia) en moed (fortitudo) zijn onveranderd belangrijke deugden gebleven. Je kunt moedig zijn, zelfs rechtvaardig en ook nog wel voorzichtig, terwijl je toch als bankier een levensgrote bonus opstrijkt. Maar gematigd kun je jezelf in dat geval niet noemen. De deugd ‘gematigdheid’ staat haaks op het geloof in de vrije markt, die juist het streven naar een zo groot mogelijk winst voorschrijft. De helden van het vrije ondernemen, zoals de pas overleden Steve Jobs van Apple, worden zo ongeveer heilig verklaard. Maar gematigd kun je hen niet noemen.

Toch zou vaarwel zeggen tegen gematigdheid zoals we vaarwel gezegd hebben tegen de stoomtrein, de telegraaf en andere verworvenheden uit de tijd van onze grootouders, een heel slecht idee zijn. 

En dat niet alleen omdat sober leven en maat houden in onze tijd, vanwege de uitputting van de aarde, misschien nog wel belangrijker zijn dan vroeger. Maar vooral ook omdat matigheid meer is dan alleen ascetisch leven. Het Griekse woord ervoor is σωφροσυνη. Het is een samentrekking van twee woorden. Het eerste deel verwijst naar een woord dat ‘gezond’, ‘heilzaam’ betekent. In het andere zit het werkwoord ‘denken’. Sofrosyne is iets als gezond, helder denken. Zoals in de uitdrukking: ‘een gezonde geest in een gezond lichaam’. Er zit iets van zelfcontrole in het woord. De twee spreuken van het orakel van Delphi: ‘Ken uzelf’ (γνῶθι σεαυτόν) en ‘Niets teveel’ (μηδὲν ἄγαν)  komen er in samen.

Helder denken, sophrosyne, begint met zelfkennis. Daarom ligt deze deugd ten grondslag aan de andere drie klassieke deugden. Om moedig, rechtvaardig en voorzichtig te zijn moet je eerst je zelf kennen. Moet je eerst van binnen uit weten wat voor jou de juiste maat is.

Het voorbeeld van de eigenaars van de NRC staat niet op zichzelf. Iedere dag laten de economiepagina’s van de kranten zien dat ‘kennis van de juiste maat’ in het economisch verkeer geen enkele rol meer speelt. Niet omdat mensen zo veel slechter of inhaliger geworden zijn dan vroeger, maar omdat het systeem van de vrije markt geen eigen beslissingen meer tolereert. In ideologische hardheid doet het kapitalisme in geen enkel opzicht onder voor het communisme. De mens, zo zegt de ideologie, kent zichzelf als hij zijn eigen plek in het systeem begrijpt. In het communisme is dat een plek in de geschiedenis van het proletariaat. In het kapitalisme is dat een plek in dienst van het geld. Geld moet meer geld worden. Dat is het enige dat telt. 

Het communisme accepteerde geen vrije ruimte waarin de mens over zichzelf kon nadenken alsof hij buiten het systeem stond. Daarom waren er altijd problemen met de kerk. De kerk pretendeerde zo’n vrije ruimte te bieden, eiste die voor zichzelf op. Gaf mensen de ruimte zichzelf anders te verstaan. Het communisme was er gauw klaar mee. Overblijfsel van een reactionair verleden. Zo werd de kerk beschouwd. 

Het kapitalisme lijkt ruimer van opvatting. Lijkt toleranter. De werkelijkheid is dat je in het kapitalisme kunt denken wat je wilt zo lang het maar irrelevant is voor de werking van de markt. Je mag geloven, je mag naar de kerk, zo lang je het maar beperkt tot de privésfeer. Zo lang je de markt maar niet voor de voeten loopt. 

De romeinse filosoof Cicero beschouwde gematigdheid (temperantia) als een dynamisch begrip. Als een ideaal om in jezelf de juiste balans, de juiste mix te vinden. Om in evenwicht te zijn met jezelf. De filosoof Nietzsche werkte die gedachte uit in het beeld (ik vond het in een lezing van de filosoof Paul van Tongeren nadat ik Nietzsche en sophrosyne gegoogeld had) van een ruiter met een wild paard dat hij onder controle moet krijgen. Het gaat er ruig aan toe, maar op zeker moment krijgt de ruiter de overhand. Het paard gaat nog steeds geweldig te keer. Toch ontstaat er iets van harmonie tussen de twee krachten. Dat, zegt Nietzsche, is temperantia. Aan de ene kant maat houden. Maar aan de andere kant de confrontatie met de mateloosheid, in het voorbeeld gesymboliseerd door de wilde krachten van het paard, niet uit de weg gaan en daarin evenwicht vinden. 

Ieder mens heeft zijn eigen temperantia. Zijn eigen balans. We danken er het woord temperament aan. Op de goede wijze temperamentvol is heftig, maar in evenwicht. Zoals de ruiter en het paard. 

Hoe dat evenwicht er uit ziet, is voor iedereen verschillend. Er is niet zo iets als een norm, opgelegd door een instantie, zoals vroeger de kerk. Des te ernstiger, dat het vrije marktdenken zo machtig is geworden, dat op de markt de vrijheid om de goede mix, het goede evenwicht te vinden ten onder is gegaan. Wie daarnaar op zoek wil, moet dat maar doen in de privésfeer. Het is de basis voor het hedendaags mecenaat. Wat eerder keihard op de markt is binnengehaald, wordt later in de privésfeer met milde hand weggegeven. Youp van ’t Hek had gelijk en ongelijk. Ja, de mensen van die Investeringsmaatschappijen zijn fatsoenlijke mensen. Maar nee, als ze aan de financiële knoppen zitten,  zijn ze niet vrij om zelf te bepalen wat het goede evenwicht is. Het geld schrijft voor, zij volgen. 

Maar ook buiten de markt is het voor individuen steeds lastiger de goede temperantia, de goede mix te vinden. Nietzsche zag dat al. Er is zo veel informatie. Om ons heen wordt zo verschillend gekozen. Voor je ’t weet, leidt dat tot onverschilligheid. Wie zal zeggen wat de goede mix is? Wie bepaalt de norm? Het vereist moed en kracht om te blijven zoeken naar de eigen temperantia en niet in een laissez faire Gods water maar over Gods akker te laten stromen of, de andere mogelijkheid, zich maar te voegen in een van bovenaf, door kerk, politieke beweging of omgeving opgelegd ascetisch ideaal. 

Wie zoekt naar sophrosyne, moet durven leven met hypothesen, moet, zoals Nietzsche zegt, durven zeilen op een oneindige zee. Hoe gezond iemand is, wordt bepaald door zijn vermogen ziektes te ondergaan en te boven te komen. Zo is het ook bij het groeien in sophrosyne. Hoe meer waarheid iemand kan verdragen zonder er aan ten onder te gaan, hoe beter hij in staat is de noodzaak te erkennen van leugens en illusies, des te sterker is de macht over zichzelf.  

Een van de eerste dagen van dit jaar stond ik met mijn dochter bij het toegangshek van het voetbalstadion in de Chileense hoofdstad Santiago de Chili. Ik wilde het stadion zien, omdat het na de coup tegen president Allende in 1973 de plek is geweest waar de coupplegers hun gevangenen heen brachten. Honderden zijn er vermoord. Duizenden zaten er gevangen. Een van hen was Koos Koster, oude vriend en later collega toen ik bij de IKON werkte. Op het laatste moment was hij er door moedig ingrijpen van de Nederlandse ambassadeur uit gehaald. De ervaring in het stadion heeft hij de rest van zijn leven met zich meegedragen. Koos had iets van de ruiter met het woeste paard van Nietzsche. Altijd bezig, zelden in balans. In 1982 werd hij samen met drie collega’s doodgeschoten in El Salvador. 

Het stadion is weer een gewoon stadion. Na enig zoeken vonden we bij het hek een gedenkplaat die herinnert aan de verschrikkingen van toen. Ik wou er over schrijven. Over de hartstocht van Koos voor de revolutie. Over de vraag of we toen niet te argeloos waren in onze hoop op betere tijden voor de armen. Over de vraag in hoeverre ‘het stadion’ zijn omgang met de deugden moed, rechtvaardigheid, voorzichtigheid en gematigdheid beïnvloed had. Staande voor die plaquette aan het hek vroegen we ons dat af. Mijn dochter en ik. Een week later was ze dood. Overleden aan een acute hartstilstand. Van dat schrijven is niks gekomen. Mijn evenwicht was weg. Het leven verstoord. Voorgoed. Ik werd bereden door het wilde paard van rouw en verdriet. Intussen ben ik een half jaar verder. Het leven ligt er anders bij. Er valt nog een hoop te doen. Ik weet van binnenuit van sophrosyne is. Of liever gezegd was. Zoals je weet wat iets is geweest, als het er niet meer is. Ik weet wat Nietzsche bedoelt als hij schrijft over durven zeilen op een oneindige zee en ik begrijp dat ik een half jaar eerder met een verkeerde vraagstelling bij dat voetbalstadion stond. Ik vroeg me toen vooral af wat de ervaring in het stadion gedaan had met de visie van Koos Koster op gerechtigheid en moed.

Ik had me moeten afvragen hoe hij na zo intiem oog in oog met de dood te hebben gestaan verder heeft geleefd. Ik weet nu, nu de dood, hoewel heel anders maar even intiem, in mijn leven is binnengedrongen, hoe moeilijk en hoe allesbeheersend het zoeken naar antwoord op die vraag is. Zelf zei hij erover: “Het feit van overleven verplicht.” Waarmee het ‘goede’ overleven een kwestie van moraal is geworden. Maar het zit dieper. Hoe behoud je na zo’n heftige, intieme confrontatie met de dood de eigen temperantia. Hoe overleef je? Uiteindelijk draait het daarom. Werkelijk ‘temperiert’, gematigd in een diepe, existentiële zin leeft pas degene die heeft geleerd om te overleven, om midden in het leven te leven met de dood. Vanuit het goede midden. Zonder dood en verdriet te ontkennen maar ook zonder het allesbepalend te laten zijn. Gematigdheid berust op inzicht in vergankelijkheid: het leven is schaars en niet oneindig.

Gezien vanuit dat perspectief is het onzinnig om van boven naar beneden naar mijn grootvader te kijken. We staan naast elkaar. Ik heb het niet moeilijker, maar ook niet makkelijker dan hij. Hoe meer we de confrontatie aangaan met wat ons evenwicht verstoort en bedreigt, ook al is het de dood, hoe sterker we worden. Dat geldt voor ons beiden. Toch een norm? Mijn grootvader had onmiddellijk gezegd: “Gods Woord”. Ik zeg hem dat niet meer na. Ik zie dezelfde worsteling om het evenwicht tussen leven en dood, als van Nietzsche’s ruiter en paard, in Gods Woord. Christus probeert in Gethsemane te ontkomen aan zijn lijden, maar neemt het daarna op zich uit vrije wil. Zo komt hij tot balans. Aan het kruis. Ik raak daar niet over uit gedacht zonder dat ik het ooit zal begrijpen.  

Misschien zat mijn grootvader zo vast in dogmatisch denken dat hij zo niet naar Christus kon kijken. Goed mogelijk dat ik hem daarmee opnieuw te kort doe en dat we ook in dit opzicht op elkaar lijken. Beide op zoek naar hetzelfde: temperantia als een evenwichtige gestemdheid die uiteindelijk neerkomt op een goede omgang met de dood. Hardlopers op hetzelfde traject. 

Untitled

Bonbinibranding

De afgelopen twee maanden zat ik op Bonaire. Het waait er altijd. Aande ene kant van het eiland beukt de zee tegen de kust (zie hierboven). Aan de andere kant begint de wind stilletjes en aanmerkelijk bedeesder aan zijn tocht over zee. Vandaar die naam: Benedenwindse eilanden. 

Ik was er predikant van de Protestantse Kerk. Voor het Kerkblad schreef ik dit als afscheid. 

 

En de wind zal blijven waaien.

Bonaire heeft iets van vroeger. Wildvreemden groeten elkaar op straat, bekenden toeteren even. Aan de boulevard, pal aan zee, vind je nog simpele huizen. Toegegeven, ze worden meer en meer vervangen door appartementen zoals die overal ter wereld staan. Maar ze zijn er nog, al sluipt het geld ook op Bonaire naar hen toe, als een hongerige kat naar zijn prooi. Zij het op zijn bonairiaans.

Twee maanden geleden zou ik nog niet geweten hebben wat ‘op zijn bonairiaans’ is. Nu peil ik het nog niet tot op de bodem, maar iets weet ik toch al wel. Bonairiaans is rustig, aandachtig, niet altijd navolgbaar. Bonairiaans is niet meteen tegenspreken, maar zwijgen is nog geen instemming. Niet alles wordt altijd uitgelegd. Vaak is iets er opeens. Voor de buitenstaander valt het uit de lucht. De Bonairiaan zag het al aankomen. 

Men kent elkaar. En niet alleen elkaar, maar ook elkaars vaders, grootvaders, moeders en grootmoeders. Tot vele generaties terug. Geen Bonairiaan leeft in de anonimiteit. Alles is bekend. Inclusief familiegeschiedenissen die elders op de wereld goed bewaarde geheimen zijn.

Wat doet dat met mensen? Ik zou zeggen: ze raken zeer op elkaar betrokken. Positief en negatief. Allianties en vriendschappen gaan moeiteloos over van de ene naar de andere generatie. Maar partijschap, afkeer en haatdragendheid ook. Wat zestig jaar geleden een tegenstelling was, is dat nog steeds. En omgekeerd: wie toen bondgenoten waren zijn dat nog. En uiteindelijk is iedereen wel ergens familie van elkaar.

Het is een kleine gemeenschap. Alles bij elkaar 15.414 inwoners. Even ter vergelijking: het eiland Texel heeft 13.678 inwoners. Dat scheelt maar weinig. Bonaire is wel langer dan Texel. Veertig kilometer lang, op Texel zijn dat er maar twintig. Beide eilanden zijn even breed. Gemiddeld zo’n acht kilometer.  

Stel eens dat niet Bonaire, maar Texel als ‘bijzondere gemeente’ ingepast had moeten worden in het Koninkrijk der Nederlanden. Stel eens dat daarvoor een zelfde aantal ambtenaren als hier, ruim zeshonderd, het Marsdiep bij Den Helder waren over gestoken. Eén ambtenaar op iedere vijfentwintig inwoners. Stel eens dat al die ambtenaren afkomstig waren uit Limburg en weinig wisten van de Texelse eilandmentaliteit. Stel dat naast die zeshonderd ook nog eens alle ministeries hun ambtenaren naar Texel gestuurd hadden. Alles met de beste bedoelingen. Texel moest een volwaardig onderdeel van het Koninkrijk worden. Zij het dat daar steeds bij gezegd werd dat de omstandigheden op Texel lang niet altijd gelijk waren aan die van de rest van Nederland. Stel dat in de praktijk, betrekkelijk willekeurig, de ene keer wel met die ‘andere omstandigheden’ werd rekening gehouden en de andere keer niet. Bij het onderwijs, om een voorbeeld te noemen, niet. Terwijl toch de verschillen in leerniveau en beheersing van de Nederlandse taal groot zijn. “Geeft niks”, zei Den Haag, “komt vanzelf goed. We leggen de lat op Nederlands niveau.” Maar bij de AOW is het net andersom. Niks van: “We leggen de lat op Nederlands niveau.” Met een vergelijkbaar prijsniveau krijgen Bonairianen een stuk minder AOW. Wegens “andere omstandigheden”. De rechtszaken daarover, met een beroep op artikel 1 van de Grondwet (Allen die zich in Nederland bevinden worden in gelijke gevallen gelijk behandeld) lopen nog. Persoonlijk geef ik de Staat weinig kans. 

Nog even terug naar de vergelijking met Texel. Hoe zouden de  Texelaars op al die regelingen, de ene keer wel als in Nederland, de andere keer niet, reageren? Wat zou hun reactie zijn op al die ambtenaren en hun diverse insteek? Goede kans dat ze zich zouden afvragen waarom alles niet wat eenvoudiger ging. Waarom het bij hen niet net zo kon gaan als in pakweg Den Helder aan de overzijde van het water, waar vier keer zo veel mensen wonen als op Texel en op Bonaire. Bonairianen verschillen op dat punt niet van de Texelaars en vragen zich dat in toenemende mate ook af. Te meer omdat de kosten van levensonderhoud tegelijk met de nieuwe bemoeienis uit Nederland, zij het niet als gevolg daarvan,  spectaculair gestegen zijn. 

Bonaire is een postkoloniaal Madurodam. Op piepkleine schaal kun je er zien hoe Nederland ooit is omgegaan met kolonisatie en dekolonisatie in Indië en Suriname. Om dat in een paar woorden samen te vatten: vol goede bedoelingen, soms royaal, soms uitgesproken krenterig (zonder dat daar veel lijn in valt te ontdekken), zonder veel kennis van de cultuur ter plekke, gehecht aan Nederlandse regelgeving, sterk vanuit: “Zo doen wij dat nu eenmaal”, intussen de hand stevig op de knip en snel geraakt als de goede intentie in twijfel getrokken wordt. Enerzijds willen loslaten, anderzijds via lusachtige constructies de banden toch weer niet willen verbreken.    

De eerste zondag dat ik op het eiland was, trof ik het. Mijn voorgangster, Wilma de Groot, nam afscheid met een speciale kerkdienst onder de pergola bij de familie Kielema. Voor een geïmproviseerde liturgische tafel stonden rijen met stoelen. Daar zaten de Bonairianen. De Nederlanders zaten om hen heen. Beetje op afstand. In zelf meegebrachte stoelen. Allemaal verschillend. De een zat hoog, de ander laag. Wel er bij. Toch zichzelf. Beter beeld van de kerk kun je niet hebben. De kern zijn de Bonairianen. Maar zonder de Nederlanders zou het een heel klein groepje zijn. Mét de Nederlanders is de groep groter, en diverser. 

Er zijn twee soorten Nederlanders. De ene groep is hier om te werken. De andere is met pensioen. Sommige pensionado’s zijn hier permanent, de meesten een paar maanden per jaar.  Maar of je nu werkt of gepensioneerd bent, iedereen heeft ooit voor die typische emigrantenbeslissing gestaan: blijven of weggaan, ook al is het tijdelijk. Blijven is veilig. Gaan heeft risico. Zou het lukken? Kun je, als je hier een jaartje zit, jezelf recht in de ogen kijken en vaststellen dat het een goed besluit is geweest? Dat je hier beter af bent dan wanneer je in Nederland gebleven was. Iedere emigrant neemt dat risico door de vanzelfsprekendheid te verlaten. Daar hoort een bepaalde mentaliteit bij. Dat merk je. De Bonairianen hoeven zich die vraag niet te stellen. Zij zijn hier thuis.  

De Protestantse Kerk van Bonaire is net zo divers als het eiland. Daarmee is de kerk een uitzondering. De grootste kerk, de Rooms-Katholieke, is de grote volkskerk van de Bonairianen. Ze omvat bijna 80 % van de bevolking De talrijke, kleinere Pinkster- en Evangelicale kerken zijn hechte gemeenschappen rond één of meerdere charismatische leiders. Als ze al gemengd van samenstelling (Bonairianen en anderen) zijn, dan mondjesmaat. Alleen De Protestantse kerk is anders. Aan de ene kant van oudsher de Kerk van de Nederlanders. Aan de andere kant evenzo de kerk van een aantal Bonairiaanse families, die in de jaren dertig van de vorige eeuw de rooms-katholieke kerk de rug toe keerden en zich aansloten bij de Protestanten. 

De Nederlandse lidmaten (om dat oude, door en door hervormde woord maar eens te gebruiken) zijn zeer divers van geestelijke samenstelling. Sommige hebben een zware, reformatorische achtergrond. Anderen komen uit evangelicale kringen. Weer anderen zijn gereformeerd of ‘gewoon’ hervormd. 

Van een behoefte aan onderlinge geloofsgesprekken (wat geloof jij?; wat geloof ik?) heb ik weinig gemerkt.  Het belangrijkste is de zondagse eredienst. Er even uit. Even tijd om met andere zaken bezig te zijn. Liefst in een aantrekkelijke dienst. Waarin vaart zit. Waarin veel en goed wordt gezongen. Naast het Woord van God is het de muziek die verbindt. Muziek is belangrijk. Net als het sociale contact na de dienst. In een goede, opgewekte sfeer. Gastvrij, open. Maar vooral zonder te claimen. Nogal wat  Nederlanders hebben het land juist verlaten om te ontvluchten aan die claims. Van familie, vrienden, werk. Maar zeker ook van de Kerk. Hier willen ze dat niet meer. Daarom laten ze zich wel zien, maar houden, op een enkele uitzondering na, afstand. Zoals in die kerkdienst die ik hierboven beschreef: in de buitenring, op eigen stoel, niet onder de pergola vlakbij de preekstoel.

Voor een predikant is dat een mooie uitgangspositie. Hij heeft veel vrijheid. Hij kan er op zijn eigen wijze wat van maken. Er is al veel werk verricht. De kerk heeft een moeilijke periode achter de rug. Dominee Wilma de Groot heeft de zaak goed opgeschud door heel veel mensen thuis te bezoeken. Zodat er weer een band met de kerk ontstond. Het is nu zaak die band te onderhouden en verder uit te bouwen. Te laten zien dat dat kan. Dat Bonairianen, Surinamers en Nederlanders samen een kerkgemeenschap kunnen vormen. Ondanks onderlinge verschillen in cultuur, maatschappelijke positie en geloofsbeleving. Mijn grootste zorg daarbij is dat het op het ogenblik heel erg neer komt op een paar mensen. Anderzijds: is het ooit anders geweest? 

In beide kerken, in Rincon en in Playa, voel ik: hier is heel veel geïnvesteerd in gemeenschap. Hier horen mensen bij elkaar die zo verschillend zijn dat alleen al de gemeenschappelijkheid een teken is van Gods Geest. Daarom vind ik die wind zo mooi, die altijd door de kerk waait. Symbool van de Wind van de Geest.

Ik ben blij dat ik hier twee maanden mocht zijn. De rust van het eiland geeft openheid voor de geest. De zee, steeds hetzelfde en tegelijk steeds anders, nodigt uit tot bespiegeling. Tot nadenken over het leven. Hoe verder? Het antwoord wordt niet kant en klaar aangeleverd, blijft soms uit of doet zich vermoeden als een glimp. Op het eiland voelt dat niet als erg. Iedere dag zon, iedere dag wind. Brengt de wind het antwoord vandaag niet, dan wel morgen of overmorgen. Er is iets tijdloos aan het eiland. Een openheid voor wat komt aanwaaien. Een besef van nietigheid ook. De wind zal blijven waaien ook als onze geest al lang is verwaaid in de tijd. Dat geeft ruimte. Ruimte om te wachten op Gods Geest. Het begin van alle wijsheid.

Over leven met betekenis.

Overlevingskunst

Het boek van Christa Anbeek over overleven na de dood van een dierbare lag al op mijn bureau toen alles nog goed was. Alles was nog theorie. Hoe zou ik overleven als mijn vrouw eerder zou sterven? Ik vroeg het me wel eens af, al had ik geen idee. Geen moment dacht ik aan overleven na de dood van een kind.

En nu? Nu lees ik Anbeek als een gids die me voorgegaan is op een weg die ik nog maar net begonnen ben. In tijd en bezinning is ze me vooruit. Tijdens een wandeling in de Spaanse bergen stierf haar vriend Paul, met wie ze tien jaar samen was, totaal onverwacht aan een hartstilstand. Het was niet haar eerste contact met de dood. Op jonge leeftijd verloor ze haar vader, moeder en broer. Met hun dood was ze nooit in het reine gekomen. Te trots om de dood te accepteren, zegt ze zelf. Maar dankzij Paul was het gelukt het leven weer op te pakken. Tot die dag in Spanje waarop haar alles uit handen werd geslagen. Hoe moest ze verder? 

In haar zoektocht naar een antwoord laat ze een variëteit van psychiaters, schrijvers, filosofen, boeddhisten en Pim van Lommel, de cardioloog van de bijna-dood ervaringen de revue passeren. 

Onder hen levensfilosofen als Joep Dohmen en Wilhelm Schmid. Hun filosofie bestaat voor een groot deel uit inzichten en oefeningen waardoor de mens het leven met al zijn wederwaardigheden aan kan. Bij gevorderden die vertoeven in relatieve kalmte lijkt dat goed te lukken. Maar lukt het ook als iemand probeert te overleven? Anbeek heeft haar twijfels. In de storm merk je pas wat stuurloosheid is. Dan pas merk je hoe weinig invloed een mens kan uitoefenen op zichzelf.   

Ik denk dat ik dat nu met haar eens ben. Dat ‘nu’ moet er wel bij. Want eerder kon ik goed uit de voeten met de gedachte van het leven als een kunstwerk waar ik zelf verantwoordelijk voor ben. Ik voelde me sterk, wist natuurlijk van vergankelijkheid. Maar dacht bij vergankelijkheid alleen aan mijzelf, aan mijn eigen dood. Ten onrechte. 

Anbeek verloor haar vriend, waarmee ze uiteindelijk, na alle verdriet om vader, moeder en broer, een goed leven had opgebouwd. Die inslag was te groot om er via de levensfilosofie mee in het reine te komen. Dat herken ik. 

Ze leerde haar Paul kennen via het Zenboeddhisme. Na zijn dood mediteerde ze urenlang om haar Ik-gerichte manier van leven op te geven en zo zichzelf op te lossen in een oneindigheid waarin leven en dood in een voortdurend komen en gaan in elkaar overlopen. Het lukte haar niet. Ze kon zichzelf niet opgeven, klampte zich te veel vast aan het verleden. Wilde niet over haar eigen emoties heen stappen. Wilde blijheid om geluk blijven voelen en pijn om ongeluk. Het ging haar om de werkelijkheid. Niet om abstracte oneindigheid. “Hoe je ook mediteert”, schrijft ze, “het maakt een groot verschil of iemand dood is of levend of iemand mij aanraakt of niet meer bewegen kan.” 

Tegelijk blijft ze zich aangetrokken voelen door de boeddhistische overgave: zonder woorden, zonder denken, zichzelf verliezen in een oneindig perspectief. Heeft een mens uiteindelijk een andere keus? Op onze vragen krijgen we geen antwoord. Onze verlangens worden niet vervuld. Maakt dat wat uit? Schieten we er iets mee op als we de antwoorden op onze vragen wel zouden kennen? Is het niet veel wijzer er in te berusten dat onze diepste verlangens niet in vervulling gaan, ons over te geven aan de grote stroom van het leven en kortstondig geluk dankbaar te ervaren? Dat je leeft is genoeg. Meer is er niet. Er hoeft geen reden te zijn om door te gaan met leven 

Ik begrijp het. Antwoord op mijn vragen hoef ik ook niet te krijgen. Zo veel zin zit er niet in wat ons overkomt. Maar overgave aan de grote stroom is me net iets te passief. Ik wil blijven leven met betekenis. Míjn betekenis. Die wil tot betekenis laat ik me door de dood niet afnemen. In dat zoeken naar betekenis hebben ook de gestorvenen een plaats. Wat betekenden ze voor me? Wat betekenen ze nu, na hun dood, voor me? Wat is zo betekenisvol geweest in hun leven dat ik dat namens hen wil doorgeven? Zo blijven ze bij me, raak ik ze niet kwijt.  

 

Christa Anbeek, Overlevingskunst. Leven met de dood van een dierbare.

Uitgeverij Ten Have € 18,25

Het leven is een opdracht

Alleen op Bonaire. Ver van huis. Uitzicht op zee. Altijd hetzelfde, altijd anders. Ik begin mijn dagen met het dagboek dat godsdienstsocioloog Gerard Dekker samenstelde uit het verzamelde werk van Dietrich Bonhoeffer, de Duitse theoloog die vanwege zijn verzet in 1945 door de nazi’s werd omgebracht. Iedere dag een tekst gegroepeerd rond een maandelijks wisselend thema. 

Ik weet niet of het ligt aan de keuzes van Dekker, maar Bonhoeffer komt er strenger, radicaler uit naar voren dan het beeld dat ik van hem had. Zo las ik op 7 juni: “Hij (God) zal niet vragen of wij Duitsers waren of Joden, of we nationaalsocialisten waren of niet of we tot de Belijdende Kerk gehoord hebben of niet;…..of we een levenswerk kunnen laten zien….. dan wel gering en onbelangrijk waren”……God zal eenmaal alle mensen vragen of ze geleefd hebben naar het evangelie.” Het gaat in de godsdienst, aldus Bonhoeffer, niet om harmonie of geluk. Ook niet om christelijke meningen. Het gaat om een keus: voor of tegen Christus. Om leven volgens het evangelie. Uit sterkte en gevoel, vanuit wil en verstand. Dekker heit het er via Bonhoeffer, of vice versa, dag na dag bij me in. 

Vrijdag 1 juni j.l stond in het dagblad Trouw een interview met de Utrechtse hoogleraar Psychiatrie Frank Koerselman. Leven, zo zei hij, is for better en for worse. Mensen met wie het goed gaat, ervaren het leven als een geschenk. Om dankbaar voor te zijn. Dat slaat om bij tegenslag. Bij ziekte en dood. Dat te accepteren is moeilijk. Zeker tegenwoordig. Mensen kunnen niet meer accepteren wat hen door een ander of door het lot is aangedaan. Het lijden aanvaarden ze nauwelijks meer,. Ze voelen zich miskend, voelen zich slachtoffer en gaan zo op in die slachtofferrol, dat ze niet zien dat het leven verder gaat, verder moet gaan. Zij het niet als geschenk, maar als opdracht. Koerselman, die zichzelf niet als een gelovige omschrijft, verwijst naar het laatste woord van Christus: “Het is volbracht”: Christus’ opdracht na een leven for worse was volbracht. 

Sinds mijn leven van de ene dag op de andere is veranderd van een leven vol harmonie en geluk in een leven for worse, lees ik anders. Zo weet ik tegenwoordig al na een paar bladzijden of wat ik lees, geschreven is door iemand uit het leven for better of door iemand uit het leven for worse. In wat Bonhoeffer met name in de laatste jaren van zijn leven schreef,  druipt het er vanaf. Zijn leven was een leven for worse en hij leefde uit de opdracht zich daar niet bij neer te leggen. 

Dat moet loodzwaar geweest zijn. Voorgoed gescheiden van zijn verloofde, verschillende familieleden door de nazi’s geëxecuteerd, zijn fiere Duitsland geregeerd door misdadigers, zelf in afwachting van de strop. In die situatie zag hij het als zijn opdracht menselijk, rechtop, vanuit zijn geloof te blijven leven. Het betekende dat hij zijn geloof anders, aardser, handelingsgerichter, minder religieus moest verwoorden. Alleen zo voorkwam hij dat de machteloze treurnis over wat hem, zijn land en familie overkwam de overhand zou krijgen. 

Het inzicht dat het leven bij verdriet en lijden verandert in een opdracht, heeft me op weg geholpen bij het verwerken van mijn eigen verdriet. Kijk niet om naar verloren geluk en harmonie, hoe moeilijk ook, maar richt je op een nieuwe opdracht: ondanks alles verder leven, overleven.  

Door al die betuigingen van moed, opdracht en kracht die Dekker in zijn Bonhoeffer Dagboek achter elkaar heeft gezet, treft je bij Bonhoeffer een haast nietzschiaanse koppigheid. Koppig trouw. Aan Christus. Maar ook aan de aarde, zoals Nietzsche wilde. Bij Bonhoeffer ligt trouw aan de aarde en aan de mensen in het verlengde van trouw aan Christus. “Uiteindelijk”, zo schrijft hij, “gaat het er niet om of ik als held het toneel verlaat, maar hoe de volgende generatie verder zal leven.” Dat zag hij als zijn opdracht.  

Niet blijven steken in de slachtofferrol, maar aan verdriet en lijden de opdracht ontlenen opnieuw te overdenken wat het betekent te leven uit het evangelie. Daar leefde hij voor. Tot het bittere einde. Misschien moet je eerst  zelf geconfronteerd worden met het leven for worse om Bonhoeffers gedachten op dat punt van binnenuit te verstaan als hulp bij het formuleren voor mijzelf van wat nu de levensopdracht is.  

 

Dietrich Bonhoeffer, Een thematisch dagboek. Samengesteld door Gerard Dekker.

Meinema / Averbode. € 25,00

 

Op Bonaire

Sinds drie weken ben ik op het Antilleneiland Bonaire. Als predikant van de Verenigde Protestantse Kerk van Bonaire (VPKB). Een debuut, want verder dan een afgeronde studie theologie ben ik nooit gekomen. 

Het eiland is vacant sinds 2010, toen de toenmalige dominee met emeritaat ging. Er werd haast gemaakt met de benoeming van een opvolger, want op 10 oktober van dat jaar (10/10/10,  hier een begrip) zouden, als onderdeel van de nieuwe Koninkrijksovereenkomst, op de Antillen voor het eerst in de geschiedenis kerk en staat gescheiden worden. Tot 10/10/10 benoemde de overheid predikanten en priesters en betaalde hun traktement. Na die datum was dat afgelopen. Althans voor de nieuwkomers. Vanwege hun rechtspositie, ze waren immers ambtenaren, kregen de zittende, of liever gezegd staande, geestelijken hun traktement doorbetaald tot het einde van hun dienstverband.  

Begrijpelijk dus dat de VPKB  alles op alles zette om voor 10/10/10 een nieuwe predikant benoemd te krijgen. Dat leek te lukken. Er werd een predikant gevonden en een maand voor de bewuste datum stuurde de Kerk een voordracht tot benoeming naar Curaçao. Helaas, de overheid is soms even grillig als ondoorgrondelijk. Ondanks alle smeekbeden om een beslissing verdween de voordracht in een la en bleef daar tot na 10/10/10, zodat Bonaire op die beslissende dag vacant was en ‘dus’ de salariskosten van de nieuwe predikant zelf moest dragen. 

Gezien de omvang van de gemeente en het ontbreken van een systeem van Vrijwillige Bijdragen, een onmogelijke opgave. De beoogde predikant zag van zijn benoeming af en het is aan de fractie van de Christen Unie in de Tweede Kamer te danken dat toenmalig verantwoordelijk minister Donner, na intensief lobbyen,  zijn hand over zijn hart streek en als compensatie Bonaire alsnog wat geld ter beschikking stelde.

De Kerkenraad besloot dat geld maar even vast te houden en voorlopig te werken met tijdelijke predikanten. Met een voorkeur voor gepensioneerden. Ze zouden een huis ter beschikking krijgen en een auto en verder ook figuurlijk pro deo werken. Bij het zoeken naar dit soort tijdelijke waarnemers kwam ik, totaal onverwacht, in beeld en zo ben ik hier twee maanden, van 1 mei tot en met 2 juli, waarnemend predikant. 

Ik kijk mijn ogen uit en dat komt vooral door de bijzondere voorgeschiedenis van de VPKB. De Antillen zijn voor negentig procent katholiek. De protestantse kerk is tot op grote hoogte de kerk van de Nederlanders. Zo had Bonaire omstreeks 1940 5725 inwoners (thans zo’n 14.000). Daarvan waren er 5475, meer dan negentig procent, katholiek.  Er waren twee katholieke kerken. Een in de hoofdplaats Kralendijk en één in het dorpje Rincon. De pastoor van Rincon kreeg het begin jaren dertig van de vorige eeuw aan de stok met een deel van zijn parochianen. Volgens sommige bronnen weigerde de pastoor een onwettig  kind te dopen van een religieus gemengd (protestant en katholiek) stel. Volgens andere wilde een groep parochianen, behorend tot een paar families en allen afkomstig van het gehucht Playa Grandi, niet ver van Rincon, de bijbel in hun eigen taal, het papiamento lezen. Toen ze met een papiaments Nieuwe Testament bij de pastoor kwamen en hem hulp vroegen bij de uitleg, was zijn reactie dat daar niets van kon komen, waarna de geestelijke het boek voor hun ogen verscheurde. Beide versies lijken waar. 

In Kralendijk stond in die jaren ds. A. van Essen. Van Essen had een zendingsachtergrond. Toen de groep uit Playa Grandi bij hem kwam met hetzelfde verzoek als ze eerder aan hun pastoor gedaan hadden, reageerde hij positief. Dat was in juli 1932. Binnenkort precies tachtig jaar geleden

Daarna ging het snel. Met eigen handen bouwde ‘Playa Grandi’ een protestants kerkje in Rincon. Twee jaar later, in 1934, was het klaar. Het staat er nog steeds en er zijn nog steeds diensten. 

Zo heeft de Protestantse kerk van Bonaire behalve Nederlandse ook Bonairiaanse wortels en beschouwen de Bonairiaanse protestanten Rincon als hun geestelijke bakermat, terwijl de Nederlanders op Kralendijk georiënteerd zijn. 

Onder die Nederlanders vind je alle schakeringen van het Nederlands protestantisme. Van de Protestanten Bond tot de bevindelijke kant van de Gereformeerde Bond. Je merkt het aan de liederen in de dienst. Vrolijke opwekkingsliederen in het Papiamento, afgewisseld met liederen uit het Liedboek of uit de bundel van Joh. de Heer. 

Ik laat me overspoelen door die diversiteit. Ik zie hoe een kerk, ondanks grote culturele verschillen, kan functioneren als gelovigen elkaar de ruimte geven. 

Mensen die tijd en energie investeren in de kerk, investeren iets van zichzelf. Dat doen ze ook in hun beroepsmatige leven. Al krijgen ze voor dat laatste een salaris. In de kerk krijgen ze dat niet. Dat voelt alsof ze aan de kerk iets van zichzelf, een geschenk in de vorm van tijd en aandacht, geven. Wie een geschenk geeft, is kwetsbaar. Het geschenk moet niet te groot zijn, maar ook niet te klein. Het moet in overeenstemming zijn met de relatie tussen degene die geeft en degene die ontvangt. De ontvanger moet het met de juiste toon accepteren. Niet te overdreven, maar ook niet te koeltjes. 

Het besturen van een kerk, maar voor iedere vrijwilligersorganisatie geldt hetzelfde, is daardoor geen sinecure. In Nederland niet, maar in een multiculturele omgeving als Bonaire al helemaal niet. 

Vandaar mijn fascinatie. Ondanks het feit dat de Kerk hier nu twee jaar vacant is, leeft ze. Er is enthousiasme. Er is saamhorigheid. Ik zie nu eens van binnenuit, en niet als langstrekkende gastprediker, hoe belangrijk de zondagse diensten voor het functioneren van de kerk zijn. Als een moment van samen zijn. Een moment van de Geest.

Het is alsof deze nieuwe Bonairiaanse wereld wordt opgetrokken naast mijn andere, persoonlijke wereld. De wereld van het gemis, het verlies. Het is een merkwaardig gevoel, waar ik nog geen vat op heb. Mijn persoonlijke wereld wordt bepaald door de dood van Aartje, mijn lieve dochter die ik iedere dag mis. Tranen in de ogen als ik alleen maar aan haar denk. Ondanks al het nieuwe en de inspiratie die het me geeft, blijft het gemis onverdragelijk en even moeilijk te bevatten als vlak na haar dood. Ook al is het nu al weer bijna vijf maanden geleden. 

Zou het zo gaan? Zou het zo gaan dat je geleidelijk aan een nieuwe wereld om je heen schept en dat los daarvan de wereld van het verdriet blijft bestaan? 

Zou het daardoor komen dat echt diep genieten, genieten vanuit het besef ‘alles is goed’, niet meer lukt. Hoe zeer ik ook geniet van de zee, de zon en de wind van Bonaire, van de geestelijke diversiteit in de kerk, van de ontmoetingen en van de mensen, het blijft genieten in een beperkte wereld. Er is iets weg, iets definitiefs verloren. Tegelijk gaat het leven door. 

Soms denk ik: wat zou het allemaal mooi geweest zijn, als de dood niet had toegeslagen. Een onzinnige gedachte, want de dood heeft wel toegeslagen. Hoe leven we verder nu de dood zo intiem bij ons is binnen gedrongen? Ik zoek, denk, heb het nog niet gevonden. Ik leef in twee werelden. Misschien wel voorgoed. 

De irritatie van Bert Keizer

 

Bert Keizer is geïrriteerd.  Hij ergert zich aan wat hij noemt neurosofen. Neurosofen zijn hersenonderzoekers die menen dat ze het eeuwenoude probleem van de verhouding tussen lichaam en geest definitief hebben opgelost. Dick Swaab, schrijver van “Wij zijn ons brein”, is zo’n neurosoof. 

Swaab wil af van de ziel. Ons geestesleven ziet hij als gesputter, de term is van Keizer, tussen neuronen. Zo’n visie stemt nederig en haakt in op een algemeen aanwezige behoefte klein van de mens te denken.  

Net als Swaab vindt ook Keizer dat wij het idee moeten opgeven dat zich ergens in ons binnenste zo iets als geestelijk leven afspeelt.  Alsof er ogen achter onze ogen zitten. Alsof ergens een inwendige stuurman aan het roer zit. Maar daarmee houdt de overeenkomst tussen hem en Swaab wel op. 

Sinds kort bestaat er zo iets als een godhelm. Zet de helm op, richt elektrische impulsjes op een specifiek hersengedeelte en de helmdrager heeft een godservaring.  Prachtig, vindt Keizer. Maar probeer eens een lentehelm. Kun je met hulp van zo’n helm ook lentegevoelens reduceren tot neuronen gesputter? En kun je omgekeerd uit de neuronenactiviteit een beeld krijgen van de lente zoals de helmdrager zich die voorstelt? 

Nee natuurlijk en dat komt doordat onze hersenen werken volgens een strikt persoonlijke procedure. Eerst zijn er onze belevingen. Later vindt de neurosoof, op onze aanwijzingen, daar de passende hersenactiviteit  bij. Keizer vergelijkt de hersenscan met een landkaart van Frankrijk. Zonder het reëel bestaande Frankrijk geen landkaart. Zonder van te voren ervaren belevingen van de lente, of van God, geen hersenscan van lentegevoelens of Godservaring.  

Gedachten lezen met hulp van hersenscans is volgens Keizer een begripsmatige onmogelijkheid. Neuronen nemen geen besluiten. Je kunt het stokje van het geestelijk leven niet aan ze doorgeven.

Toch wordt dat laatste wel geprobeerd. Keizer ziet vooral onder psychiaters een grote behoefte zich van de geest  af te maken. Een ontmoeting met patiënten gaan ze bij voorkeur uit de weg. Liever beperken ze zich tot het uitschrijven van medicijnen om het brein te reguleren. Een pijnlijk en beschamend gevolg van het neurosofisch gedachtengoed, aldus Keizer. 

Swaab en andere neurosofen zijn volgens hem blijven steken in het denken van Descartes. Voor Descartes was het denkend subject het begin en einde van het denken over de wereld. Swaab heeft dat denkend subject vervangen door het brein.  Zoals ooit Descartes’ subject de wereld interpreteerde, zo doet dat nu “het brein”.

Alsof ons brein het primaat heeft. Maar zo is het niet. Keizer vertelt over een experiment met jonge poesjes waarvan de ogen direct na de geboorte werden dichtgenaaid. Toen de oogjes later weer open mochten, bleken de poesjes ongeneeslijk blind.  Conclusie: niet het brein, niet de ogen, maar de wereld heeft het primaat. Vanuit de wereld licht onze geest op. En niet andersom. Ik moest bij dat verhaal denken aan Eskimo’s die wel  dertig benamingen hebben voor sneeuw. Niet omdat ze dat in hun brein verzonnen hebben, maar omdat hun wereld hen dat ingeeft. 

Geestelijk leven, zo blijkt uit de poesjes en de Eskimo’s, is geen bezigheid die zich alleen in het innerlijk afspeelt.  Ons zien is wat anders dan het maken van een afdruk van de wereld in ons hoofd. Ons zien is een manier om in de wereld te zijn. Het is de wereld die ons de mogelijkheid geeft om te zien. Wordt ons die mogelijkheid onthouden, dan blijven we blind. Net als de poesjes.

Ziel, bewustzijn, is niet iets dat in ons gloeit of op ondoorgrondelijke wijze in ons verwijlt. Het is iets dat we doen. Om te overleven hebben we brein,  lichaam en wereld nodig. Tussen brein en wereld vindt een permanente wisselwerking plaats. In die wisselwerking spelen ook geestelijke begrippen als angst, honger, zelfbehoud en seksualiteit, een rol. 

Hoe? Daar blijft ook Keizer het antwoord op schuldig. Uiteindelijk weet hij ook niet wie of wat wij zijn. Maar in elk geval niet ons brein. 

Anderzijds doet hij daar niet moeilijk over. Dat we onszelf nog niet begrijpen, is eerder een kwestie van filosofie dan van neurologie. Ons mankeert het nog aan filosofisch gereedschap om onszelf zo verbonden met de wereld te denken dat wereld, lichaam en geest in elkaar overvloeien. Maar dat die verbondenheid er is, staat voor hem vast. 

Waar Swaab zoekt naar eenheid en uniformiteit in het menselijk brein, zoekt Keizer naar verscheidenheid en individualiteit. Eerst het levensverhaal. Ieder mens uniek en de moeite waard persoonlijk gezien en gehoord te worden. 

Heel anders dan de culturele hoofdstroom. Gelukkig maar.  

 

Bert Keizer, Waar blijft de ziel. Lemniscaat.

€ 4,95

De kracht van verbeelding

 

Jarenlang heeft Henk van Os op televisie het Nederlandse volk uitgelegd hoe naar kunst te kijken. In de documentaire bij zijn afscheid, vroeg de interviewer naar de bron van zijn liefde voor kunst. ‘Als iemand dat echt wil begrijpen, zou het moeten gaan over jouw ‘drang tot godsdienst.’, zei zijn zoon Pieter toen ze samen de documentaire bekeken. 

Drang tot godsdienst? Henk keek er van op. Wat bedoelde Pieter? Hij besloot er een brief over te schrijven en zo ontstond een briefwisseling. Persoonlijk van toon, maar wel om te publiceren. 

Voor Henk (1938) is geloof een kwestie van levensoriëntatie. Zonder zou hij niet kunnen. Als hij zondagmorgen kerkklokken hoort, denkt hij: ‘Daar moet ik heen!’ Voor Pieter (1971) geldt dat absoluut niet. Misschien, schrijft hij, ontbeer ik wel jouw verbeeldingskracht. Maar hoe graag hij ook de betovering ondergaat van een ongeloofwaardig verhaal, verder dan tegen beter weten in hopen op betovering, komt hij niet. ‘De waarheid is dat ik, anders dan jij, niet het geloof van mijn vader heb.’, schrijft hij.  

Hij reageert daarmee op Henk die zijn laatste brief met een soort belijdenis had afgesloten: ‘Ik heb het geloof van mijn vader.’ Pieters grootvader, Henks vader, sprak aan het einde van zijn leven vaak over de suizende stilte waarin de profeet Elia God ontmoette. Het was, schrijft Henk, de vervulling van het verlangen naar een adres. Een adres voor je dankbaarheid. Voor het kortstondige en tegelijk tijdloze besef van volledigheid dat een gelovig mens soms kan overkomen. Henk beschrijft een paar ervaringen die hemzelf overkwamen en concludeert: Ik vermoed dat het verlangen naar een adres de kern is van mijn geloof.

Zoon Pieter heeft zo’n adres niet. In die zin heeft hij gelijk als hij schrijft  dat zijn geloof niet dat van zijn vader is. Toch is het verschil minder groot dan je zou denken.  

Bij Henk heeft geloof te maken met anders willen worden, uit jezelf treden. Bijzonder sterk voelt hij dat bij het vijftiende-eeuwse mystieke concept van Franciscus als een tweede Christus van de Italiaanse kunstenaar Sassetta.

 

De_kracht_van_verbeelding_1

 

Hier wordt een heilige gevierd omdat hij radicaal iemand anders wilde worden. Franciscus staat er afgebeeld als de gekruisigde. Dat ontroert Henk. In Franciscus ziet hij de tegenstelling met de moderne mens. Die wil vooral zichzelf blijven en is daarom eenzaam en vervreemd van de wereld die hij zelf schept. Bij zoon Pieter vind je dezelfde onvrede over een onttoverde wereld. De afkeer van de vader is de afkeer van de zoon. 

De brieven gaan niet alleen over geluk en dankbaarheid. Er was nogal wat verdriet.  Henks zusje Gerdientje kwam in 1958 om bij een auto-ongeluk. Zoon en broer Wouter leed aan schizofrenie en beroofde zich van het leven. Als Henk, als student op excursie in Frankrijk, hoort van het ongeluk van zijn zusje, begint hij als een razende te vloeken. Het houdt niet op. Urenlang. Later beseft hij dat God ook in razernij en machteloze woede een adres voor hem was. Het geeft hem inzicht, helpt hem ook. Maar de meeste troost vindt hij toch bij een tekst uit het bijbelboek Prediker die oproept ondanks alle verdriet en vergeefsheid ‘dus’ je brood te eten met vreugde en de wijn te drinken met een vrolijk hart’. Als plekken van zon in een donker bos. Meer dan dat zit er niet in. 

De brief van Pieter over de dood van zijn broer Wouter springt onverwachte kanten op. Wat zou je anders verwachten? Maar op zeker moment gaat het over flow. Je leest een boek, lost een cryptogram op, speelt een partij tennis en doet dat zo intensief, dat je even alles om je heen vergeet. Dat is flow. Flow helpt tegen verdriet. ‘Ongelukkig? Niet te veel over praten. En vooral: doe iets!’, schrijft Pieter. 

Ook daarin lijkt hij op zijn vader. Het gaat om de wil te veranderen. Alleen de rede is daartoe niet in staat. Integendeel. De rede dooft de verbeelding uit. Terwijl je voor veranderen juist alle verbeeldingskracht nodig hebt. Henks drang tot godsdienst komt voort uit zijn wil om te verbeelden. Om in Franciscus Christus te zien. Diepte te voelen in ‘gewone’ ervaringen.  Zo is zijn liefde voor kunst ontstaan. Dat heeft hij overgebracht op zijn zoon, die net als hij, leeft uit verbeelding. Zij het zonder vast adres van zijn verlangen. 

Henk & Pieter van Os, Vader en zoon krijgen de geest. Brieven over de drang tot godsdienst. 

Uitgeverij Balans € 16,95

 

 

 

 

sryery

dtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfj

 

dtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtth

dfjd

tthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtt

hdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthd

fjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtt

hdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfjdtthdfj

Op zoek naar levenswijsheid

Handleiding voor een Evenwichtige Geest en een Kalm Gemoed - Lenoir, Frederic F

 

Duizenden jaren, aldus Fréderique Lenoir, heeft religie de rol van opvoeder van het innerlijk leven vervuld. Die rol vervult ze, althans in Europa, steeds minder. Ze is verstard. Terwijl mensen op zoek zijn naar zingeving, biedt zij slechts dogma’s en normen. 

Lenoir springt in dat gat. Gaat zijn lezers voor op weg naar wijsheid. Begin eens, houdt hij hen voor, met toe te geven dat we geen volledige controle op ons leven uitoefenen. Hij citeert de middeleeuwse mysticus Meister Eckhart met zijn “niets willen, niets weten, niets hebben” als voorwaarde voor Gelassenheit en sereniteit. Maar toch, ook al ontbreekt volledige controle, voor onze reactie op geluk en ongeluk zijn we wél zelf verantwoordelijk. Lenoir moet niets hebben van de slachtofferrol die mensen zich tegenwoordig aanmeten – met een claim op schadevergoeding onder handbereik. 

Wie zich verantwoordelijk voelt voor het eigen bestaan, voelt zich ook verantwoordelijk voor het leven in algemenere zin. Zo iemand steunt mensen in nood, komt op voor mensenrechten, strijdt voor behoud van de planeet. Ken vooral u zelf, zegt Lenoir. Zelfkennis verjaagt het geïdealiseerde beeld dat wij van onszelf hebben. Iemand met zelfkennis ziet in anderen zichzelf en oordeelt daarom niet. 

Lenoir is een gelovig mens. Zij het niet gelovig, zoals zijn Katholieke Kerk dat voorschrijft. In de stilte van het gebed bereikt hij zijn diepste innerlijk. Hij hoort de stem van zijn geweten en probeert de wil van God te doen. Tot het leven zelf heeft hij een nederige houding. Het leven is zoals het is, en niet zoals we het zouden willen of dromen. 

Tot twee keer toe schrijft hij over veerkracht die bestaat in onvermoede krachten waarmee we bij tegenslag en verdriet uiteindelijk met een grotere wilskracht, een grotere ambitie aan onszelf vorm kunnen geven. 

Lenoirs wijsheid is de wijsheid van een actief, betrokken en veerkrachtig mens. Die zich verantwoordelijk voelt voor het leven, de mensen, en zichzelf. Hij kent het verdriet. Weet van de pijn die hoort bij het leven als we geliefden verliezen. Het is de tol die we betalen voor onze liefde. De pijn moeten we met open ogen accepteren.  

Witte Donderdag hoorde ik de Matteus Passion.

 

Buss und Reu

knirscht das Sündenherz entzwei,

dass die Tropfen meiner Zähren

angenehme Spezerei,

treuer Jesu, dir gebaren.

 

zingt de Alt in het begin als een vrouw de voeten van Jezus zalft. Er is nog hoop. Er zit nog veerkracht in de mensen. Ze kunnen nog wat. Al zijn het maar tranen van berouw. Laten die dan zijn als geurige olie. 

Na Jezus’ geseling bieden ook de tranen geen soelaas meer. Opnieuw zingt de Alt:

 

Können Tranen meiner Wangen

nichts erlangen,

o, so nehmt mein Herz hinein!

Aber lässt es bei den Fluten,

wenn die Wunde milde bluten,

auch die Opferschale sein! 

 

Geen veerkracht meer. Zelfs niet in onze tranen. Ons hart slechts een offerschaal voor Jezus’ bloed. 

Vroeger zou ik die tekst als typisch voorbeeld voor Bachs piëtistische bloedtheologie hebben gezien. A la Lenoir zou ik vertrouwd hebben op mijn eigen veerkracht. Maar veerkracht veronderstelt behalve kracht ook richtinggevoel. Een veerkrachtig mens weet in welke richting het herstel dient te gaan. Ik heb intussen ervaren dat het leven je met iets kan confronteren waardoor je dat richtinggevoel kwijt raakt. Niet uit slapte of onvoldoende zelfinzicht, maar existentieel. Zo’n moment beschrijft Bach in het beeld van het hart als offerschaal voor Jezus’ bloed. Er valt niets meer te geven, alleen te ontvangen.

Zulke momenten van ontvangen heb ik, zo merk ik nu, in het samenzijn met vrienden. Het is in dat samenzijn of je, nadat je de weg bent kwijt geraakt, even met anderen oploopt. Het lijkt even of het bestaan weer richting heeft. Al hoeft dat helemaal niet. Zo snel gaat dat niet. Maar het is al troostvol als het zo lijkt. 

Mijn hele leven heb ik Pasen gevierd, maar pas dit jaar heb ik begrepen waarom de Opstanding pas ervaren wordt als de discipelen met elkaar samen zijn. Aan een tafel. Pasen is niet een individuele emotie maar wordt ervaren in een samenzijn van vrienden, waarin richtingsgevoel, levensmoed ontstaat. 

Lenoir gaat sterk uit van eigen veer- en denkkracht. Aan mijn levenswijsheid is inmiddels het inzicht toegevoegd, dat er momenten zijn waarop eigen veer- en denkkracht te kort schiet. Dat heb ik te accepteren. Gelukkig zijn er dan mensen die verder helpen. Op zulke momenten is het hart een offerschaal. Alleen in staat te ontvangen. Wij zijn bedelaars, zei Luther. Ik begrijp dat nu. Beter dan ooit. 

Frédéric Lenoir, Handleiding voor een evenwichtige geest en een kalm gemoed. 

Uitgevrij Ten Have € 19,95

 

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑