Het denken blijft doorgaan

Auteur: basvangeenen (Pagina 5 van 6)

Eeuwig leven?

Eeuwig_leven

Het is druk. Veel mensen om ons heen. Maar het luistert nauw. Je moet ook alleen kunnen zijn. Rust. Om in alle rust het verdriet te laten boven komen. De kunst is het goede evenwicht. Niet te veel met anderen. Niet te veel op jezelf. Hetzelfde geldt trouwens voor de gesprekken. Het kan niet altijd gaan over verlies en verdriet. Ook daar is het zoeken naar evenwicht. Niet alléén over verdriet en moeite. Maar ook niet zó over de gewone dingen, dat het lijkt of het leven gewoon is. Ook dat evenwicht verschuift trouwens. Haast zonder dat je het merkt. Ik kan al veel meer ‘gewone’ gesprekken hebben dan een maand geleden. 

In die periode gingen twee van mijn bezoekers met elkaar in discussie. Ik zat er bij, luisterde naar hun gesprek en voelde me buitengesloten. Onzin natuurlijk. Niemand wilde mij buiten sluiten. Maar toch. Al luisterend naar het heen en weer van de discussie overviel me een groot gevoel van isolement. Een geweldige moeheid trok over me heen.    

Je kunt niet van te voren voorspellen wie van de bezoekers de kunst van een goed afgewogen rouwgesprek verstaan. Tegen sommige bezoeken zie je op en ze zijn een verademing. Van andere stel je je veel voor en ze vallen tegen.

‘Je moet je goed realiseren, dat je de eerste maanden niet helemaal toerekeningsvatbaar bent’, zei een vriendin. Ik keek daar nogal van op. Maar ik begin steeds beter te begrijpen wat ze bedoelt. Mijn wereld is verschoven. Voorgoed. Ik ben zelf verschoven, al weet ik nog niet in welke richting.  

Jullie behoren nu tot de aniwim, schreef iemand. Zo had ik het nog niet zo bekeken. In de bijbel zijn de Aniwim de door ongeluk getroffenen. Het ongeluk heeft ze zachtmoedig gemaakt. En nederig. Er zit iets van afhankelijkheid in het woord. Zij zullen het land bezitten, zegt Psalm 37 en Jezus zegt het de Psalm in zijn Zaligsprekingen na: Gelukkig de zachtmoedigen, want zij zullen het land bezitten.  

Ik weet niet of zachtmoedigheid en nederigheid er bij mij qua eigenschappen inzitten, maar ik begreep wel wat ze bedoelde. Het idee was altijd zelf de wereld aan te kunnen. Zelf verantwoordelijk te zijn. Van het eigen leven een kunstwerk te maken. Ik weet nog goed dat ik de gedachte van het leven als een kunstwerk voor het eerst tegen kwam. Het was in een boek over de Franse filosoof Foucault. Ik vond het een prachtig idee. Het leven als kunstwerk betekende kansen grijpen, niet verstoffen. Wat ik wel wist, maar me niet realiseerde, was dat Foucault overleden is aan Aids. Toch sprak hij zo over het leven. Als een kunstwerk ondanks gemis en verdriet. Nu besef ik pas hoe bijzonder dat is.  

Zo ver als Foucault ben ik nog lang niet. Ik sta nog maar aan het begin. Ik kan nog niet eens het verlies accepteren. Beeld me keer op keer in dat het niet waar is. Dat alles berust op een vergissing en dat alles straks weer gewoon doorgaat. De gedachte aan zeven januari 2013, wanneer het precies een jaar geleden zal zijn, dat ze stierf, brengt de tranen in mijn ogen. Zo zal dan een jaar dood zijn. Ik wil er niet aan denken. Wil haar bij me houden als een levende.  

En dan gaat het nog niet eens over het verlies zelf. Wat zal ik straks het meeste missen? Haar liefde, haar grapjes, haar observaties? Waarom kan ik het niet opbrengen haar huis binnen te gaan? De voorwerpen te zien waarmee ze leefde, haar liefde te zien in de fotolijstjes, haar verzameling boeken, haar heerlijke huis? Tranen, tranen, als ik er aan denk. Ik stel het uit. Ik ben er nog lang niet aan toe.   

Ook voor later orde is de vraag wat ze voor me betekende. Welke rol ze in mijn leven speelde. Wat betekent haar dood, het feit dat ze er niet meer is, voor de betekenis van mijn eigen leven? Het is alsof alles met een enorme golf van zinloosheid is overspoeld. Hoe kan ik mezelf formuleren zonder haar? Hoe kan ik haar voortaan uitsluitend zien in historisch perspectief? Als iets van vroeger? Van voorbij?  

Ik heb niet veel met eeuwig leven. Of met de hemel. Ik wil best alle mogelijkheden openhouden, maar het geeft me geen troost. Zoals het vroeger was, komt na de dood nooit meer terug. Daar kan geen eeuwigheidscompensatie tegenop. 

Er wordt wel gezegd dat geloof in eeuwig leven essentieel is voor het christelijk geloof. Vroeger gold dat zeker. En voor een groot aantal mensen nu nog. Voor mij niet. Ik zie het eeuwig leven als een idee dat mensen hielp hun leven als betekenisvol te verstaan. Als verzet tegen vergeefsheid. Eeuwig leven gaf ieder mensenkind een unieke betekenis. Gaf zin aan het aardse leven. 

In dat laatste perspectief heb ik mijn eigen geloof altijd gezien. Menselijk bestaan is niet zinloos. Ik zeg dat vanuit mijn geloof. En laat anderen hun eigen overtuiging. Zo wil ik ook kijken naar het leven van mijn dochter. Nu ze zelf niet meer kan opkomen voor de betekenis van haar bestaan, moet ik, moeten anderen dat voor haar doen. Als een laatste dienst. Door de dood is de betekenis van haar leven geworden tot een betekenis voor anderen. Zo lang wij, de overlevenden, haar opnemen in ons bestaan, haar een plaats geven in ons leven en haar zo verder met ons meedragen, zo lang leeft zij voort. Leeft haar liefde voort. Haar zorg. Haar aandacht. Zo kan ze onderdeel worden van het kunstwerk van ons leven.   

Die kant moet het uit. Of het ervan komt, ik weet het niet. De weg is nog lang. Haar liefde voel ik nog uitsluitend als gemis. Terwijl het vroeger een bron was van kracht. 

 

Is rouw depressiviteit?

Nieuw-1

Lijd ik aan een depressie als ik rouw om de dood van mijn dochter? Het is nu zeven weken geleden sinds ze stierf. Nog steeds is droefheid het eerste dat ik voel als ik wakker word. Op de meest ongelegen momenten – pas nog bij de kaasboer op de markt – kan ik mijn tranen niet bedwingen. Ik voel me moe, vergeet dingen, kan me soms moeilijk concentreren. Allemaal symptomen die horen bij een depressie.  

De mondiale lijst van psychische aandoeningen, bekend als DSM 4 (Diagnostic and Statistical Manual of Mental Disorders), houdt bij rouw twee maanden aan als uitsluitingsgrond voor de diagnose depressiviteit. Ik heb dus nog een week ‘normale rouw’ te gaan. Daarna mag ik mijzelf, als er niks verandert, van DSM 4 depressief noemen en kan ik de dokter om antidepressiva vragen.  

Intussen, zo las ik in het dagblad Trouw, is er een concept DSM 5, dat volgend jaar DSM 4 moet vervangen. Het concept gaat een stap verder en schrapt iedere uitsluitingsgrond. Wie rouwt zoals rouwenden al eeuwenlang rouwen, is voortaan depressief. Waarom zou je iemand die lijdt aan een echtscheiding wel depressief mogen noemen en iemand die rouwt niet?  

De DSM lijsten zijn belangrijk, omdat ziektekostenverzekeraars zich erop baseren voor het toekennen van vergoedingen. Met de diagnose ‘depressiviteit’ kunnen rouwenden vanaf dag één aan de antidepressiva. De verzekering betaalt en dat is goed nieuws voor de farmaceutische industrie. Er zijn nogal wat rouwenden in de wereld. 

In het laatste nummer van het tijdschrift The Lancet (www.thelancet.com) protesteert psychiater Arthur Kleinman, hij is hoogleraar in het Amerikaanse Harvard, tegen deze ontwikkeling. Wat hij schrijft, is me uit het hart gegrepen. In maart 2011 stierf Kleinmans vrouw na een huwelijk van 46 jaar aan de ziekte van Alzheimer. Nu, bijna een jaar later, voelt hij nog het verdriet. Een deel van hemzelf is weg  Hij wil haar niet kwijt, koestert zijn herinneringen. Zo blijft ze hem nabij. Is dat verkeerd? Duidt zijn hardnekkig niet willen vergeten op iets zieks? Iets pathologisch? Iets voor de psychiater? 

Hij vindt van niet. De twee maanden van DSM 4 waarin rouw niet als depressiviteit gediagnosticeerd mag worden, vindt hij al schokkend kort. Laat staan helemaal geen termijn, zoals DSM 5 voorstelt. Na de dood van zijn vrouw was niets meer zoals het was. Hij moest zijn weg zoeken naar een andere tijd, een nieuwe levensperiode, een andere manier van leven. Hij had er niet om gevraagd. Hij moest. Het leven gaat door. Het klinkt hard. En het is hard. 

De dood van een geliefde duwt een mens uit zijn bestaan. De vanzelfsprekendheid is weg. Waarom leidde ik mijn leven, zoals ik deed voor de dood er een krater in sloeg? Ons geluk lijkt iets uit een ver verleden. Alles is verschoven. De dood dwingt het leven opnieuw te formuleren. Contrecoeur. We willen niet. We lijden er aan. 

Maar dat niet alleen. We moeten er aan lijden. Het moet pijn doen. Onder de titel Een verlangen naar ontroostbaarheid  heeft de Belgische filosofe Patricia de Martelaere (ze overleed in 2009 aan een hersentumor) over dat moeten een mooi essay geschreven. Zij legt een verband tussen de weigering om afstand te doen van de pijn en de betekenis die ‘het verloren object’ (met excuus voor de technische term) voor de rouwende heeft. Die betekenis kan zo groot zijn, dat rouwenden weigeren het verlies te boven te komen. Ze willen niet dat de rouw ooit voorbij gaat, omdat ze het verloren object dan pas echt zouden verliezen. Het zou uiteindelijk toch vervangbaar zijn. Deze mensen troost je niet door te zeggen dat het verdriet op den duur voorbij zal gaan. Integendeel, het is het ergste dat ze zich kunnen voorstellen. Het onuitputtelijke verdriet is het laatste teken dat het verloren object nog niet helemaal verloren is. 

Als deze rouwenden niet meer lijden aan het verlies, is er voor hen niets meer. Niets meer om voor te leven. Precies hier is het omslagpunt van rouw naar melancholie en depressiviteit. De rouwende gaat verder. De melancholicus weigert verder te gaan.  

Bijna twee maanden na de dood van mijn dochter moet ik aan verder gaan nog niet denken. Het is nog niet te bevatten dat het leven zonder haar doorgaat. Dat mijn leven zijn loop zal hernemen. De gedachte alleen al voelt als ontrouw. Aan haar. Aan mijzelf. 

Voor de één ligt dat anders dan voor de ander. Kleinman is bijna een jaar onderweg en het is vallen en opstaan. Anderen pakken na een paar maanden de draad weer op. Ieder heeft recht op zijn eigen weg, op zijn eigen ontroostbaarheid. 

Toch heeft De Martelaere gelijk: rouw eindigt in achter laten. Een achter laten van wat je zo lief had. Het leven gaat door. Is dat ontrouw? Ten diepste heb je iemand lief om wie hij of zij is, of was. Niet om wat hij of zij voor jou betekent. Na de dood is dat niet anders. Door onze gestorvenen los te laten, tonen we dat we van hen hielden om wie ze waren. Dat we hen niet beminden vanwege ons eigen geluk. Dat we hen los kunnen laten. Omdat we zo intens van hen hielden, kunnen we verder zonder hen. Kunnen ze tenslotte van ons wegfladderen als vlinders uit een tuin. Maar wat een pijn! Er wordt iets losgescheurd. De meest verschrikkelijke en tegelijk meest menselijke pijn. Wat een ontkenning van liefde en verbondenheid om die pijn met pillen te willen verzachten. 

 

Patricia de Martelaere, Een verlangen naar ontroostbaarheid. 

Uitgeverij Meulenhoff  € 12,50

Religie begint met een schreeuw

Als het aan Alain de Botton ligt, krijgt religie eerherstel. Nee, niet vanwege alle leerstelligheden die bij religie horen. De Botton is atheïst en geen haar op zijn hoofd die denkt aan verandering. Het gaat hem om wat religie doet. 

Zo is religie heel goed in het scheppen van saamhorigheid en gemeenschapszin. Uit zichzelf zijn mensen egocentrisch en agressief,  maar kijk eens wat er gebeurt tijdens een katholieke eucharistieviering. Wildvreemden begroeten elkaar met een vredesgroet alsof ze elkaar al jaren kennen. Verdriet, menselijk falen, verlies, je hoeft je er dáár niet voor te schamen. Ze horen bij het mens zijn. Niemand hoeft zich uitgesloten te voelen. Tussen de vier muren van de kerk gelden andere regels, andere tafelmanieren. Zo ontstaat gemeenschap. 

Natuurlijk ligt aan de eucharistie een hele stapel leerstelligheden ten grondslag. Van De Botton mag je die allemaal schrappen. Als je maar bij elkaar blijft komen rond een tafel, waar tafelmanieren gelden die zijn afgekeken van de eucharistie. Waar bepaalde vragen niet (‘Wat doe je?’) en andere vragen (‘Waar ben je bang voor?’) wel gesteld mogen worden. In een verindividualiseerde cultuur als de onze is zo’n maaltijd heel belangrijk voor de gemeenschapszin. Doodzonde om niet te benutten wat je van de eucharistie kunt leren, enkel en alleen omdat je bepaalde leerstelligheden niet meer gelooft. 

Nog iets. De huidige mens ziet zichzelf als middelpunt van het heelal. Met het eigen leven als toppunt van de geschiedenis. Gevolg: grote ontreddering bij verlies en bij dood. Religies zijn er goed in om mensen terloops bij hun eindigheid te bepalen. Je kunt van ze leren hoe een besef van nietigheid vast te houden. Ook dit maal hoef je daar niet religieus voor te zijn. Kijk eens naar de sterren! Voel je nietig! Wijd een aparte dag aan VY Canis Majoris in het sterrenbeeld De Grote Hond. De grootste en helderste ster van ons heelal. Negenenveertighonderd lichtjaren verwijderd. Besef dat je maar een stofje bent. Misschien spaart dat straks ontreddering.  

Interessante voorstellen. Zouden ze werken? Ontstijgt een liefdesmaal zonder religieuze kern de ambiance van een buurtbarbecue? Boordevol goede bedoelingen. Goed voor de saamhorigheid. Maar meer dan één keer per jaar moet je ’t niet doen. Is niet juist de religieuze kern de ziel, het geheim van het wekelijks eucharistisch samenzijn?

Werkt een besef van eindigheid als de nood echt aan de man komt? Bij acuut verdriet om plotselinge dood? Eindigheidsbesef is filosofische troost. Filosofische troost werkt, zij het filosofisch. Als idee. Als er niet getroost hoeft te worden, omdat alles goed is.  

De Botton ziet religies als bedachtzame menselijke constructies. De mens bedenkt een theorie en construeert een praktijk om problemen als saamhorigheid en kwetsbaarheid op te lossen. Schrap de theorie maar houd de praktijk in ere. Dat is zijn boodschap. 

Daarmee mist hij de kern, want religie begint niet met kalme bespiegeling en theorievorming. Religie begint met een schreeuw. Een wanhopige, ongearticuleerde schreeuw. Van verdriet. Van wanhoop. Om dood. Om onrecht. Daarna is het een hele tijd stil. Doodstil. Bij ontreddering heb je niet zo maar woorden bij de hand. Langzaam, pas heel langzaam ontstaat er na de breuk iets als heling. Daagt er weer iets van betekenis.

Drie dagen bleef het doodstil rond Christus in zijn graf. En dan nog wordt de opgestane Heer eerst nog aangezien voor de tuinman. Veertig jaar trok Israël door de woestijn op weg naar de belofte. Toen ze er waren, bleek het beloofde land bewoond door anderen.  

Heel veel later bouwden priesters en theologen leerstellige constructies om en over zulke religieuze oer gebeurtenissen. Wil je die oer gebeurtenissen op het spoor komen, dan moet je te werk gaan als een archeoloog. De constructie steen voor steen deconstrueren om tenslotte te raken aan de oorspronkelijke emotie. Verder dan dat kom je niet.  

Dat is wat anders dan de bulldozer van De Botton die alle leerstelligheid in één keer opzij schuift. In religie zoals De Botton die ziet, zit geen pijn. Ze is het product van opgewekte ratio vanuit de filosofische leunstoel. Met een goed glas onder handbereik. Volkomen ontoereikend als kwaad en dood toeslaan. Als de verbijstering te groot, de duisternis te intens, de stilte te diep is. Religie begint met wachten.. Met verlangen naar nieuw licht, naar doorbreking van de stilte na de klap. Religie begint met geloof. Tegen beter weten in. 

Alain de Botton, Religie voor atheïsten. Een heidense gebruikersgids.

Uitgeverij Atlas € 22,95

Ik voel me een beginner.

Aa is dood. Drie woorden. Ze dringen nog niet tot me door. Er was niets dat er op wees dat er iets was met haar hart. Er waren geen waarschuwingen vooraf. Niets hadden we kunnen doen om het te vermijden. 

En toch. De dood hoort bij het leven. Ik was het misschien even vergeten.  

Ik lees in Gardens van Robert Pogue Harrison. Hij is hoogleraar Italiaanse literatuur aan de Stanford University in Californië. Hij schrijft over Odysseus en Circe, dochter van de zonnegod Helios. Onsterfelijk, prachtig mooi. Ze woont op een eiland, verleidt Odysseus en probeert hem voor eeuwig bij zich te houden. Hij zou onsterfelijk zijn, net als zij. Maar Odysseus wil niet. Hij wil terug naar Ithaca, zijn eiland. Naar Penelope, zijn vrouw. Vergrijsd en niet meer van die jeugdige schoonheid als vroeger. Hij kiest voor vergankelijkheid.  

Wat zou er gebeurd zijn, vraagt Harrison zich af, als Odysseus anders gekozen had en wél bij Circe gebleven was? Goede kans dat hij, om in al die eeuwigheid toch wat om handen te hebben, een tuintje begonnen was. Met bloemen, groenten, planten. Stel nu eens dat je Circe’s eiland vanuit de lucht had kunnen zien. Je had eeuwig groen gezien. Geen bloemen, geen vruchten. Want bij bloemen en vruchten horen groei, rijpheid en, onvermijdelijk, vergaan. In een eeuwige tuin heb je dat niet. Daar is geen vergankelijkheid, geen vergaan. Maar ook geen bloemen. Geen hoogtepunten. En dan ineens had je het tuintje van Odysseus gezien. Misschien lag er wel bruin blad te smeulen in een vuurtje. Er was onkruid, er waren bloemen. Er was schoonheid en vergankelijkheid. Het één kan niet zonder het ander. Je wist het meteen: daar woont een mens. 

Wij leven in het tuintje van Odysseus. Niet in de eeuwige tuin van Circe. Stel dat ik voor de keus gesteld werd. Ik hoop dezelfde moed op te brengen als Odysseus en te kiezen voor trouw aan vergankelijkheid. Voor Penelope, om met haar oud te worden. Voor het kale Ithaca, waar hard gewerkt moet worden om de aarde iets te laten opleveren. Voor genieten met Aartje, ook al is dat genieten broos en vergankelijk. Geluk kan niet zonder vergankelijkheid. Genieten kan niet zonder besef ‘straks niet meer’, ‘straks nooit meer’. 

Nog maar drie weken geleden zaten we in de Argentijnse zomer. Een warme zomeravond. We dronken witte wijn. ‘Wat hebben we het goed’, zeiden we, ‘bovenaards, haast gevaarlijk goed’. 

De dood heeft dat genieten niet van zijn glans beroofd. Integendeel. De dood heeft een diepere glans gegeven aan de herinnering aan toen. 

Ik voel me een beginner. Wat weet ik van het leven? Wat van de dood? 

Het ergste dat een mens kan overkomen.

Vorige week overkwam mijn vrouw en mij het ergste wat een mens kan overkomen. Onze dochter Aartje stierf. Geheel onverwacht. Ze was 38 jaar. Altijd gezond geweest. Nooit een dag ziek. En toch. Een hartaanval. Ze moet meteen dood geweest zijn, want ze lag heel rustig op de bank voor de televisie. In het huisje in de Jordaan waar ze in haar eentje woonde. Omdat ze, geheel tegen haar gewoonte in, een paar keer de telefoon niet beantwoordde, toen ik haar belde, ging ik er heen. Toen al doodongerust. Reservesleutels van haar huis had ik niet. De brandweer kwam er aan te pas en brak de deur open. Ze was al een paar dagen dood toen ik haar vond. Ze was al heel erg dood.

Na een In memoriam dienst in de Amsterdamse Doopsgezinde Singelkerk hebben we haar in haar graf gelegd. Wat ik als herinnering in die dienst zei, leest u hieronder. 

Doorgaan met leven. Ondanks de dood. Dat wil ik ook met deze site. Maar geef me even tijd. Ik meld me weer zo gauw mogelijk. Waarschijnlijk niet alleen met recensies, maar ook om te delen wat ons is overkomen. Wij zijn immers de enigen niet.  

In Memoriam

Aartje_20x25_cm_2

Onze schat. Mijn oogappel. Onze lieve, lieve Aartje. Het ergste is werkelijkheid geworden. Ze is er niet meer. Onbereikbaar geworden door de dood. We zijn verstomd. Hoe gaan we verder zonder haar?

Ik weet dat nog niet. Wij weten dat nog niet. Wat een voorrecht was het haar als dochter te hebben! Zo trouw, loyaal. Zo liefdevol. Met kleine attenties liet ze blijken hoeveel ze van je hield. Ze was geestig, een tikje cynisch, in elk geval ironisch. 

Ik haalde haar graag op als ze naar ons toe kwam. Onveranderd op station Naarden Bussum. Haar bezoekjes duurden nooit lang. Aa had het niet zo op lang bij anderen blijven, ouders of geen ouders. Een kopje thee, een borrel, gezellig eten en dezelfde avond met de trein weer naar huis. Want thuis was ze het liefst. 

Alleen. Met haar spullen om haar heen. Zorgvuldig uitgezochte spullen die een maximum aan comfort en geborgenheid gaven. Een ligbank voor de televisie, boeken, muziek, dvd’s met films. Warm als haar ziel, een verlengstuk van haar zelf. Uit alles bleek haar levenskunst. Een op eigen welbevinden gerichte levenskunst. Tegelijk was Aa royaal voor anderen en narcistisch noch egocentrisch. Dat kan.

Aartje was één van die zeldzame mensen die genoeg had aan zichzelf. 

In de familie vieren we kerst altijd op kerstavond. Aa bleef dan wel slapen maar wou, na het ontbijt, op Eerste Kerstdag graag terug naar huis. ‘Wat ga je nu doen?’, vroeg ik toen ik haar thuis afzette. “Een boodschapje als de winkels open zijn en verder sluit ik me twee dagen op in mijn huisje. Heerlijk.” Aa had weinig met Kerst Inn.

Ze was wezenlijk zelfstandig. Waar was dat op gebaseerd? Rechtstreeks viel haar dat niet te vragen. Ze had een ommuurd tuintje diep in haar, waar zij zelf als enige toegang had. Ze had haar leven zorgvuldig opgebouwd. Moeilijkheden overwonnen. Ik denk dat haar geheim, en haar wijsheid was, dat als je A hebt, dat je dan ook niet B kunt hebben. 

Aa had geen kinderwens. Hoe vaak hebben we dat niet moeten uitleggen? Het voor haar moeten opnemen. Nee, Aa vond kinderen enig, verwende haar nichtjes en de kinderen van haar vrienden, maar vond het heerlijk als ze hen weer bij hun ouders kon achterlaten en alleen naar huis mocht. Ook de gedachte aan een minnaar, of minnares had geen bekoring voor haar. Hoe vaak hebben we niet gehoord: ‘En, heeft Aa al een vriendje?’ Oh, nee, is Aa lesbisch? Wat je je al niet moet laten welgevallen met kinderen die niet gaan voor huisje, boompje, beestje. We legden het uit en werden 9 van de 10 keer niet geloofd. Dat kan toch niet! Dat iemand én geen vriend én geen kinderen wilde en toch gelukkig is. Aa onthulde door haar levenswijze de intolerantie van onze cultuur tegenover afwijkend gedrag en de krankzinnige waardering van het moederschap.

Aa paste niet in het patroon. Maar leed daar niet onder. Ook dat moesten we er altijd bij zeggen: Ze is écht gelukkig. Aa was het alternatief. Wat kun je beter, mooier hebben dan zo’n prachtige, relativerende, zelfstandige dochter. We waren, en zijn buitengewoon trots op Aa. 

Maar Aa was geen heilige. Als ik haar ophaalde van Naarden Bussum, was ik, nog voor ik de twee haakse bochten om het station heen kunnen nemen, al volledig bijgepraat over in haar omgeving aangetroffen onrecht. Onrecht was er altijd. Aa zag het als een buizerd een veldmuis: van grote hoogte en met oog voor detail. Niet allen onrecht wekte trouwens haar verontwaardiging. Ook onbillijkheid, botheid, vleierij, menselijke lust, krenterigheid, vernedering en humeurigheid wonden haar op. Ze kon messcherp analyseren en zichzelf buiten schot plaatsen door haar verhalen met cynische humor te kruiden. Daardoor bleef ze altijd, hoewel zeer betrokken, buitenstaander. ‘Schrijf het op! Schrijf het in godsnaam op!, riep ik dan tegen haar. Aa grinnikte dan wat: Ik wist wel dat je dat zou zeggen. Deed het niet. Maar is de laatste tijd toch met haar ervaringen van de afgelopen jaren in de uitgeverij aan de slag gegaan. 

Al had ze haar twijfels. Uit integriteit en solidariteit. ‘Ik heb toch beloofd niets over het bedrijf naar buiten te brengen?’ “Als jouw baas zich daar bij anderen aan gehouden had, had hij de helft van zijn boeken niet kunnen uitgeven’, zei ik. Ja, zei ze, “hij zegt zelf altijd: Als je er maar boven zet dat de gebeurtenissen beschreven in dit boek niet berusten op feitelijkheid, kom je er via de vrijheid van meningsuiting wel weg mee.” Dan zet jij erboven: “De gebeurtenissen in dit boek zijn volstrekt ongeloofwaardig, maar berusten geheel op feitelijkheid”. Zo was ze aan de slag. En we zouden in mei en juni samen twee maanden naar Bonaire om te kijken of er wat van te maken viel. Daar verheugden we ons buitengewoon op. 

Ik zei al : Aa was geen heilige. Ze was voor je of tegen je. Had je haar hart, dan had je haar hart ook voorgoed. Maar ze had ook haar humeuren en een hele lijst van zaken en personen waar ze een hekel aan had. Die lijst liet zich lezen als een keizerlijk chinese encyclodedie. Met bovenaan de moedertjes met kinderbakfiets, die op grond van meegevoerd kindertal rekenen op verkeersimmuniteit, de toeristen bij het Anna Frank huis die de Gracht versperden, überhaupt toeristen, zeker als ze onverwacht de straat over steken, schrijvers die teruglopende verkoopcijfers compenseren met kapsones, journalisten en alle anderen die ooit een opmerking gemaakt hadden die bij Aa in het verkeerde keelgat gevallen was. Aa onthield alles, kon lachen als je haar er mee plaagde, maar gaf geen krimp. 

Aa’s ballotage was uitzonderlijk streng. Als ik hier rond kijk en mijn ogen over jullie laat heen gaan, vermoed ik dat Aa toch met een lichte frons naar, schat ik, een vijfde tot wellicht zelfs een kwart van de aanwezigen had gekeken. Zo lief en zacht als ze kon zijn, zo hard, ongemakkelijk en compromisloos was ze dan. 

Hoe zou dat komen? Ik denk dat, zoals ze zich in haar huisje met alleen prettige dingen omringde, dat ze dat ook zo wilde met de mensen om haar heen. In haar werk was dat soms moeilijk. Werken met en voor mensen die ze niet zag zitten, was niet haar sterkste punt. Daarom was ze ook opgelucht toen ze in juni ontslag nam en op eigen houtje verder ging. Ze leefde op. Er was iets van haar afgevallen. Al had ze goede jaren op haar werk gehad.

Veel mensen vragen ons: wat kunnen wij voor jullie doen? Een ding vooral kunnen jullie voor ons doen en dat is Aa recht te doen. Haar te gedenken als een bijzondere vrouw, die genoot van het leven, zich verbaasde over de absurditeit van de mensen en het leven zelf, er met humor en, soms cynisme, over kon praten. Als iemand met een groot vermogen om lief te hebben. 

Tegenover de dood staan we machteloos. Wat we wél kunnen doen is, ook na Aa’s dood,  betekenisvol te leven, te weigeren het leven te laten wegsijpelen in onbenulligheden. Rechtop te blijven. Rechtop, dat past bij Aa. Tegelijk: heerlijk om vandaag jullie steun te ervaren en straks op jullie steun te mogen rekenen. Reken in jullie verdriet ook op de steun van Vera en mij. 

Zo, zoals Aa, zo zelfstandig, zo sterk, maar ook zo grenzeloos verbonden met wie je lief hebt, zo kun je leven. Ach, wat hebben we van haar gehouden. Sterker dan de dood is de liefde. Sterker dan de dood is de wil om waardig en goed te leven. Moge de nagedachtenis van onze lieve, lieve Aartje ons allen daarbij tot zegen zijn. 

 

Egypte, bakermat van het christendom?

Het oude Egypte - Tjeu van den Berk

In het jaar 391 braken er in het Egyptische Alexandrië heftige rellen uit. De toenmalige bisschop Theofilus, ondanks zijn herderlijk ambt vredelievend noch zachtmoedig, had uit een tempel opgegraven heidense cultusvoorwerpen tentoongesteld en door zijn christenen laten bespotten. De heidenen pikten dat niet en de rellen die daarop volgden, leidden uiteindelijk tot de vernietiging van het Grieks-Egyptische Alexandrië. Voor de heidenen brak de grote godenschemering aan. Nog voel je Van den Berks woede over de teloorgang van die bakermat van cultuur, tolerantie en beschaving.

“De Heer van het Water, Osiris, danste voortaan naar de pijpen van het christendom.” Althans, zo leek het. In werkelijkheid was het omgekeerd en was het oude Egypte de bakermat van het jonge Alexandrijnse christendom en via Alexandrië ook van het latere christendom. Aldus Van den Berk, die laat zien hoe een oer christelijk geloofsartikel van de Zoon van God, die God is èn mens, berust op een van oorsprong Egyptische gedachte. En met de Drie-eenheid en de maagdelijke geboorte is dat niet anders. 

Er is een tekening uit de vierde eeuw (zie afb.) van bisschop Theofilus, die een monnik (rechts) uitnodigt om stenen te gooien. Hij staat op het Serapeum, het heiligdom van de stiergod Serapis, waarvan het hoofd linksonder als een zwarte vlek te zien is. 

Een teken van onderwerping. Of toch niet? Immers, op zijn beurt draagt de stier Theofilus en zo draagt de Egyptische ideeënwereld de christelijk leer.

Verwonderlijk is die verwantschap tussen Egypte en het christendom niet, aldus Van den Berk. Religies beginnen allemaal met dezelfde ervaringen van dag en nacht, leven en dood, begin en einde. Het zijn dezelfde bewegingen die de mens ervaart in de energieën van de natuur. De zon komt op en gaat onder, de seizoenen komen en gaan, het water van de Nijl rijst en daalt. De mens personifieert die energieën. Goden zijn de door mensen tot persoon gemaakte dynamische krachten van de natuur. 

Aan de zon ontleent de mens gedachten over het menselijk leven in termen van licht en duisternis. Zoals de zon rijst en ondergaat, zo gaat dat ook met onze levens. Zoals de zon terugkeert na haar ondergang, zo zet menselijk leven zich voort na de dood. De kikker en de mestkever symboliseerden voor de Egyptenaren nieuw leven uit water en leven na de dood. Zoals de kikker komt uit het water, zo komt de mens op uit de chaos. Zoals de mestkever kruipt uit een doods bolletje mest, zo zal dat ook met de mens gebeuren. Zo is Osiris uit de dood gewekt. En veel later, maar volgens dezelfde gedachtelijn: zo is Christus opgewekt uit de dood. Allemaal deel van dezelfde werkelijkheid die we als natuur om ons heen zien.  

De gedachte van een God die vlees wordt, de wisselvalligheden van het leven ondergaat en tenslotte opstaat uit de dood, is Egyptisch van oorsprong, zegt Van den Berk. In het jodendom daarentegen trekt God zich steeds meer terug uit het profane. De kloof tussen God en wereld wordt steeds dieper. Het jonge christendom is daar niet in meegegaan, maar heeft zich aangesloten bij de Egyptische visie. Niet Jeruzalem, maar Alexandrië is de bakermat van het christendom. 

Van den Berk citeert de kerkvader Augustinus, die zei dat de zaak die nu ‘christelijke religie’ heet, al bestond bij de Ouden en er sinds het begin van het menselijk geslacht altijd geweest is. Tot Christus zelf in het vlees kwam en men de ware religie, die reeds bestond, ‘christelijk’ begon te noemen. Dat is juist en tegelijk onjuist, zegt Van den Berk. Die ‘oude religie’ van Augustinus is niet uit de lucht komen vallen. De Egyptenaren hebben er de grondslagen voor gelegd. 

Behalve een studie van de Egyptische godsdienst is zijn boek ook een afrekening met een verleden in een Kerk, die, niet anders dan bisschop Theofilus, ook zo goed wist hoe het zat met de waarheid. Je proeft iets van verwondering en iets triomfantelijks. Verwondering over het gebrek aan bescheidenheid. Iets triomfantelijks ook. Hij toont het met de stukken aan: zo origineel zijn al die dogma’s niet, de waarheid is lang niet zo exclusief als de kerk meent. Dat relativeert, lucht op, zet aan het denken. 

Waar staat de wieg van het christelijk geloof? Aan de oevers van de Nijl met haar troostende cyclus van opkomst en ondergang? Of in Jerusalem waar alleen een stem God en mens verbindt. Of kan een combinatie ook? De stem hoort bij Jerusalem, het denken over leven en dood bij de oevers van de Nijl.

Tjeu van den Berk, Het oude Egypte. Bakermat van het jonge christendom. 

Uitgeverij Meinema. € 22,50 

http://www.uitgeverijmeinema.nl/boeken/Tjeu-van-den-Berk/Het-oude-Egypte/23472

De Kerk : tent, baken of allebei?

Dominee_r_walker

Helemaal aan het slot gaat Joep de Hart toch nog op twee gedachten hinken. Aan de ene kant wil hij een kerk als tent, als oploopje, zomaar op een plek in een park of op een plein. Een soort Occupy beweging. Ineens aanwezig en zo ook maar weer weg. Aan de andere kant ziet hij de kerk als baken. Met een vast adres, gebouwd uit zware steen, op onwrikbare fundamenten. Het tegendeel van een lichte tent. Aan zo’n kerk is volgens hem ook in het huidige Nederland nog steeds behoefte.

Als onderzoeker van het Sociaal en Cultureel Planbureau deed De Hart jarenlang onderzoek naar de ontwikkeling van de religiositeit in Nederland. Al lang geleden signaleerde hij dat het, ondanks de secularisatie en wat anderen daarvan zeiden, met de religie in ons land niet afgelopen was. Dat mensen religieus bleven. Zij het op andere wijze, individueler, aangepast aan eigen spirituele behoeftes. Ook organisatorisch zag hij dat de religie op de been bleef, zij het ook daar anders. Meer in kleine groepen, die hetzij rond een charismatische leider hetzij rond een streng orthodoxe leer, opbloeiden, terwijl de lidmaten van traditionele kerken als RKK en PKN steeds vrijzinniger werden en op grote schaal hun kerk verlieten.   

 

Vanwege de Stichting Kerk en Wereld is De Hart benoemd aan de Theologische Universiteit in Kampen met als leeropdracht Nieuwe en vernieuwende vormen van christelijke gemeenschap in hun betekenis voor de Nederlandse samenleving. De oratie waarmee hij dat ambt aanvaardde, is een mix van overzichten van SCP- en eigen onderzoeken, een paar conclusies waarvan ik hierboven al één noemde
en autobiografische mijmeringen. Dat laatste ligt voor de hand, want De Hart groeide als katholiek jongetje op in dat zelfde Kampen.  Gereformeerd bolwerk, maar vooral stad aan de IJssel. De rivier was belangrijk voor hem. Toen. En nu.

 

‘Uitpeilen’, dat is het waartoe hij de kerken oproept. De term komt uit de hengelsport. Voor je gaat vissen, moet je je stek uitpeilen. Kijken hoe diep het is. Wat de structuur is van de bodem. Hetzelfde geldt voor de ‘vissers naast God’. Zij moeten de sociale omgeving uitpeilen, kijken naar de maatschappelijke dynamiek, zien in wat voor samenleving – stad of dorp – zij leven. Godsdienstsociologen als De Hart helpen daarbij. Dragen de gegevens aan. Maar daar blijft het bij, over God spreken zij zich niet uit. Het is aan de kerk iets met die gegevens te doen.

 

Wat De Hart betreft ligt het zwaartepunt in dat ‘uitpeilen’ op wat er op het ogenblik in onze maatschappij speelt in het tussengebied tussen het institutionele en het persoonlijke. Denk aan lichte gemeenschappen, informele groepsvorming, lokale godsdienstige initiatieven. Aan religieuze en kerkelijke netwerken op kleine schaal. Aan persoonlijke banden die zich binnen gemeenten en parochies ontwikkelen en die de ene keer praktisch uitlopen in een inzet voor goede doelen en zich een andere keer ontwikkelen tot spirituele, kleine kringen waar men, soms jarenlang, bij elkaar komt rond levensvragen. Voor (godsdienst)sociologen een schitterend terrein voor onderzoek. Vragen genoeg. Zien we diezelfde bewegingen naar kleine netwerken ook in de maatschappij? Is er een parallel tussen serviceclubs als Rotary en Lions, die ook weer nieuwe bloei doormaken en deze kerkelijke kringen? Fungeren de kerkelijke netwerken als compensaties voor wat de maatschappij laat liggen, bijvoorbeeld in de zorg? Organiseren mensen zich in dit soort kleine verbanden in Friesland anders dan in Limburg, of zijn er geen regionale verschillen? Zijn die kleine groepen alternatief en kritisch tegenover kerk en maatschappij of zijn ze er juist een verlengstuk van? En tenslotte: waaraan ontlenen ze hun mobilisatiekracht? Zijn religieuze netwerken verbonden met specifieke morele noties, gedragingen en leefstijlen en verschillen ze daarin van bijvoorbeeld serviceclubs?

 

Dat zijn de vragen die De Hart wil onderzoeken en als je zijn oratie leest, begrijp je waarom. Aan de ene kant zorgt de individualisering er voor dat mensen losraken van instituten als de kerk. Maar aan de andere kant blijft er behoefte aan saamhorigheid, aan samenklontering. Zo ontwikkelt zich ‘de kleine kring’. Tussen instituut en individu in. De Hart heeft geen oordeel over deze ontwikkeling. Zijn rol is die van waarnemer. Zij het een waarnemer, die de kerken oproept iets te doen met zijn werk. Niet blind te zijn voor hun sociale en maatschappelijk omgeving en vanuit inzicht in die omgeving de kerk op te zetten als een tent. Flexibel, verplaatsbaar. Tegelijk is dat ook weer niet het hele verhaal en dat komt door de hierboven al gesignaleerde behoefte aan kathedralen die hij om zich heen en in zichzelf waarneemt. Kathedralen, die hoog uitrijzen boven de stad en waarin hij zich “verstolen in een deemoedig stemmende anonimiteit en omarmd door de al zoveel eeuwen oprijzende luister van de immense sacrale ruimte” altijd heeft thuis gevoeld. En zo hinkt hij, overigens zeer herkenbaar, op twee gedachten.

 

Aan het einde van zijn oratie komt hij terug op de rivier. Steeds veranderend en altijd dezelfde. Hij citeert Ida Gerhardt, die lang in Kampen woonde:

 

Het water gaat voorbij

wiss’lend gelijk gebleven, –

het heeft stilaan in mij

een nieuw begin geschreven.

 

 

Joep de Hart, Maak het nieuw! Over religieuze ontwikkelingen en de positie van de kerken: een persoonlijke geschiedenis.

Uitgave Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. december 2011 (www.scp.nl)

€ 16,50

 

Untitled

reactie

Volgens mij bestaat er behoefte aan een website als deze, waarin naast boekbesprekingen ook aandacht is voor diverse theologische onderwerpen.  

Op vrijdag 9 december jl. was ik bij een symposium in het Protestants Landelijk Dienstencentrum in Utrecht. Er waren vier bijdragen over de interreligieuze dialoog in het licht van Barth’s “Religie is ongeloof”. In de pauze sprak ik Philip Quarles van Ufford, mede-redacteur van het boek “Als uw leerlingen tussen de volken”.  Het boek gaat over het buitenlandbeleid van de PKN. Trouw heeft aan deze publicatie goede aandacht geschonken: “Managers zijn met PKN op de loop gegaan” (Trouw 9 september 2010). Hij vertelde mij dat zijn boek veel discussie heeft losgemaakt. Vooral in gemeenten met een lichte Gereformeerde Bond-signatuur. Hij noemde de Jacobikerk in Utrecht, waar dominee A.J. Zoutendijk predikant is (prachtig interview in Ned. Dagblad van zaterdag 17 december jl.) en de Hervormde Gemeente in Rotterdam-Delfshaven. Quarles van Ufford wil het gesprek over het boek via de Thomas-academie in Amsterdam voortzetten.

Jan Greven gaf het zelf al aan: er zijn onderwerpen genoeg op kerkelijk en theologisch vlak waaraan via internet aandacht kan worden geschonken.

Breda, Jan Mackenbach

 

Dominee? Ja zeker. Atheïst? Dat zit nog.

 

Zou het een moedwillig complot zijn? Zouden kerk en christendom van niet echt gebeurde mythen expres historische feiten gemaakt hebben? Ja zeker, zegt dominee Klaas Hendrikse. Een paar jaar terug trok hij de aandacht met Geloven in een God die niet bestaat. Sindsdien gaat hij door het leven als de ‘atheïstische dominee’, die toch gewoon dominee bleef. Zijn kerk, de Protestantse Kerk Nederland (PKN), die hij dient in Middelburg en Zierikzee, bleek breed genoeg voor zijn opvattingen. Of misschien kun je beter zeggen dat de PKN, vanwege grote onderlinge verschillen op dit punt, weinig behoefte had aan een discussie tot het laatste gaatje over het bestaan van God. Door die onmacht is Hendrikse blijven bungelen tussen accepteren en gedogen. Voor niemand bevredigend. Zou het daardoor komen dat Hendrikse in zijn nieuwe boek de kerk verder de mantel uitveegt en provoceert? Hij doet soms denken aan een schooljongen die op z’n eentje een groepje jongens aan de andere kant van de sloot treitert, uitdaagt, met kluiten aarde en modder bestookt om ze kwaad te maken en uitscheldt voor lafbekken omdat ze de sloot niet durven oversteken.

Toch is dat niet het hele verhaal. Hendrikse wil niet alleen iets niet – geloven zoals de kerk volgens hem voorschrijft – , hij wil vooral iets wel. Als predikant, schrijft hij, wil ik ruimte maken voor ‘iets diepers’ zonder die diepte te willen beschrijven. Als voorbeeld noemt hij Abraham die wegtrok uit zijn land, omdat hij zich aangesproken voelde door een stem. De christelijke traditie heeft van dat aanspreken een concrete, historische gebeurtenis willen maken. Met God als een concreet bestaand wezen met, wie weet, ook wel stembanden. Hendrikse laat open wat er met Abraham is gebeurd. Laat ieder voor zich maar invullen wat dat ‘diepere’ is waardoor Abraham zich voelde aangesproken.

Een zelfde openheid bepleit hij bij het sterfbed. De meeste mensen hebben geen beeld meer van de hemel. Toch blijft het verlangen dat er na de dood ‘iets zal zijn’. Hendrikse laat dat verlangen oningevuld. Het is alsof je staat aan het strand en aan de horizon zie je een boot langzaam verdwijnen. Houdt het daarmee op? Nee, de boot houdt niet op te bestaan. Maar wat er gebeurt, kun je niet meer zien. Alleen verbeelding helpt je verder en geeft antwoord. Jóuw antwoord. Niet hét antwoord.

Kerk en theologie hebben die ruimte om zelf in te vullen wat je gelooft vervangen door ‘het’ geloof. Mythen werden historische feiten. Maar mythen vertellen niet wat ‘echt’ is gebeurd. Mythen verhalen in het kleed van de geschiedenis wat voor alle tijden geldt. Ze vertellen over vroeger, maar gaan over nu en brengen een tijdloze waarheid aan het licht. Wat die waarheid betekent, moet ieder op zijn eigen manier zeggen. De kerk misgunt de mensen die ruimte.

Hendrikse ziet een bewuste planning in die strakke vormgeving van de christelijke boodschap. Al vanaf het allereerste begin in de eerste eeuwen. Met op ‘Binnenlandse Zaken’ de evangelist Matteüs die schreef voor joodse lezers en Jezus neerzette als de vervuller van Wet en Profeten. En met Paulus op ‘Buitenlandse Zaken’, die de biografie van Jezus zodanig aanpaste dat het voor heidenen nog maar een kleine stap was om van de verering van een eigen god als Dionysos over te gaan naar Jezus. 

Zo hebben ze Jezus aannemelijk, behapbaar, overdraagbaar gemaakt. Hendrikse spreekt vaak van ze. Af en toe doet dat een beetje denken aan de Da Vinci Code van Dan Brown. Ook Brown zag overal complotten om de kerkelijke leer zuiver te houden. Hendrikse ziet in de kerkgeschiedenis die complotten ook, zij het niet om de zaak zuiver te houden,  maar vanwege de marketing. Om het geloof hap en slik klaar te kunnen overdragen en er uiteindelijk macht mee te kunnen uitoefenen. Ook in de kerk van vandaag ziet Hendrikse dat mechanisme van regel- en geloofshandhaving omwille van de macht. Met zichzelf in de rol van debunker, doorprikker. Die soms provocerend, soms verwonderd de ui laagje voor laagje afpelt om tenslotte niets over te houden. Net als Abraham, die niet meer had dan zich geroepen voelen. Hendrikse wil mensen bijstaan die zich in Abraham herkennen.  Als predikant. Terecht dat de PKN hem niet uit de kerk gezet heeft.

Klaas Hendrikse, Go bestaat niet en Jezus is zijn zoon.

Nieuw Amsterdam Uitgevers. € 18,00

 

 

« Oudere berichten Nieuwere berichten »

© 2024 Jan Greven

Thema gemaakt door Anders NorenBoven ↑